Revolutie van Sehiedaiuse arbeiders
onderdrukt door schutterij en kanonneerboot...
212
Joelend en schreeuwend trokken in het begin van september 1854 de Schiedamse arbeiders door
de stad, dromden samen voor de winkels der bakkers en verbrijzelden daarvan de ruiten. Het bleef
niet bij die ene plotselinge uiting van verzet der Schiedamse paupers, de volgende dag trokken de
tierende horden weer door de straten en opnieuw rinkelden overal de glasscherven, nu van de
winkels van grutters- en aardappelverkopers.
Toen greep de overheid krachtdadig in, de eigen schutterij kreeg versterking van die van Delft en
van de in die stad gelegen infanterie; het militaire paardevolk uit Leiden trok eveneens de stad
binnen en op de Maas verscheen een kanonneerboot.
De opstand was bedwongen; even snel als ze was ontstaan maakte ze weer plaats voor de nederige
onderdanigheid der arbeiders tegenover allen die boven hen waren gesteld.
DE KREUPELSTRAAT AAN HET EINDE DER VORIGE EEUW
Met die sober-geschreven, maar toch zeer
dramatische alinea's begint het verhaal
„De opkomst van de Arbeidersbeweging in
Schiedam", dat onze trouwe medewerker
B. Kedde in buitengewoon heldere bewoor
dingen zwart op wit voor het nageslacht
heeft vastgelegd en dat dezer dagen zijn
eerste druk heeft beleefd als 5e deel van de
serie „Schiedamse Miniaturen".
Een aangrijpend verhaal is het, dat kan
iedereen zich voorstellen die ook maar
enigszins op de hoogte is met de toestanden
in onze stad van vóór 1900. En een zéér
interessant verhaal tevens, omdat Schie
dam toch wel een heel bijzondere plaats
innam in de rij der vaderlandse gemeenten
waar arbeiders moesten vechten voor zelfs
de meest elementaire menselijke rechten.
Werkloosheid
Schiedam was omstreeks 1850 immers
nog altijd de stad van de drank. Men telde
hier 209 branderijen, distilleerderijen en
mouterijen. Er waren liefst 14 branders
molens, 12 kuiperijen, 2 bierbrouwerijen en
verder nog tal van bedrijven die direct
betrokken waren bij de drankfabricage.
Wij noemen slechts de houtzaagmolens, de
touwslagerijen, de ijzergieterij, de leer
looierij, de azijnfabrieken en de loodwit-
fabriek.
Dit waren allemaal kleine bedrijfjes,
waarin 1.150 personen werkzaam waren,
hoewel de stad in 1851 toch 6.130 manlijke
inwoners telde. De werkloosheid was dus
aanzienlijk, zelfs al werden vele mannen te
werk gesteld in het Stadsspin- en Weef-
instituut, een door de gemeente gesubsidi
eerde instelling.
Veel kritieker werd de situatie echter,