VOOR de mensen veel,
maar MET de mensen?
Balans van tien jaar S.G.
49
(Van onze eindredacteur)
DE Schiedamse Gemeenschap bestaat deze maand
tien jaar. Op 22 mei 1948 passeerde notaris
Blaisse de stichtingsakte, die officieel vorm gaf
aan een denkbeeld, dat toen al zo'n anderhalf jaar
de geesten van allerlei Schiedammers had bezig ge
houden.
Een van die Schiedammers was de heer M. Holl,
die op 1 december 1946 in gemeentelijke dienst trad
als inspecteur van het onderwijs. Onder wethouder
P. Alberts was hij tweede voorzitter van de Gemeen
schap. Toen de heer Alberts na een jaar benoemd werd
tot burgemeester van Rucphen ging de voorzitters
hamer bijna automatisch in zijn handen over. Bijna
automatisch, want men hoeft niet lang met de heer
Holl te praten om te weten dat hij, kort en goed, een
geboren voorzitter is.
Geen gemakkelijke man, mogen wij, beschermd
door de persvrijheid, wel constateren. Een Nijmege-
naar van geboorte, maar geen oubollige zuiderling.
Zou hij wel eens met het carnaval hebben meegehost?
Waarschijnlijker is, dat hij
de carnavalsstoet van A
tot Z heeft georganiseerd,
precies iedereen heeft
gezegd, waar het op stond, nauwkeurig taken heeft
verdeeld, en daarna met een door de bril verscherpt
oog heeft gekeken, of iedereen wel deed wat hij had
beloofd te zullen doen. Nog even verder met deze
veronderstellingen: niet iedereen deed wat hij had
beloofd. En dat heeft toen de heer Holl niet verwon
derd. Hij immers is wel een idealist, misschien zelfs
wel een dromer, maar een dromer zonder illusies.
De combinatie van geestdrift en strenge zakelijkheid
maakte hem tot de voorzitter, die negen jaar lang de
Schiedamse Gemeenschap heeft geleid met evenveel
moed als teleurstelling, evenveel vertrouwen als
besef van risico. De heer Holl doet ons vaak denken
aan die schijnbaar achteloze koorddansers, die van te
voren niettemin hun staaldraad centimeter voor
centimeter nagaan op deugdelijkheid en tenslotte
ook nog maar een vangnet uitspannen. Daarbij moge
men er rekening mee houden, dat hij als inspecteur
van het onderwijs tevens onbezoldigd rijksveldwach
ter is.
Zeer teleurgesteld, maar.
HIJ zit tegenover ons, voor het onvermijdelijke
feest-interview, en hij steekt zijn meningen niet
onder de banken, die hij ambtshalve toch zo
ruim beschikbaar heeft.
Hij zegt:
„Tijdens de oorlog was ik schoolhoofd. Ik dacht:
we moeten niet alleen in het negatieve tegenover
elkaar staan, maar ook in het positieve, los van het
eigen standje, kunnen samenwerken".
Dan kijkt hij even naar buiten. Hij ontwaart een
dreigend misverstand, en daarom vervolgt hij met
grote klem: „Maar geen meningsverwatering wilde
ik. Fel voor je eigen mening blijyen uitkomen, daar
ging het ook om."
Nu schuiven wij hem behoedzaam de vraag toe, waar
het op aankomt: hoe is dat nu gegaan met de Schie
damse Gemeenschap?
De heer Holl trekt aan zijn pijp. Zijn pijp krijgt iets
van een scheepskanon, dat zich op een doel richt.
„Ik ben zeer teleurgesteld," zegt hij. „Niet om het
materiële, daarin is wel wat bereikt. Maar ideëel is er
weinig veranderd. Men voelt er weinig voor om een
deel van zijn zelfstandigheid prijs te geven. Men voelt
er wel voor, om het S.G.-subsidie te verdelen, maar
het S.G.-ideaal Dat blijft, nu ja, een aardige gedachte.
Je kunt het nog anders stellen."
Hij kijkt ons aan alsof
we strafwerk zullen moe
ten maken.
„Voor de mensen," zegt
hij, „heeft de Schiedamse Gemeenschap zeker niet
weinig bereikt. Maar met de mensen eigenlijk niets."
Dit klinkt nu allemaal zo triest, dat men zou ver
wachten, dat hij zo dadelijk ons het voorzitterschap
zal aanbieden en spoorslags naar Nijmegen ver
trekken. Dan kent men hem niet.
Hij vervolgt: „Het oorspronkelijke clubje was er
eigenlijk alleen maar op gespannen, een cultureel
centrum te stichten. Toen ik een jaar voorzitter was,
werd dat getorpedeerd. De hele zaak dreigde toen
uiteen te vallen. Schiedammers zetten zo zelden iets
door. Ze hebben weinig geloof in zichzelf. Ze denken,
dat er in Schiedam niets kan, dat in Schiedam alles
wel mislukken zal."
Andermaal werpt hij een bestraffende blik op ons
(maar wij zijn geen Schiedammer). En dan komt de
merkwaardige wending, die de hele man karakteri
seert: „En weet je, juist dat speciale Schiedamse
trekje-prikkelt mij altijd tot het positieve besluit:
het moet toch gebeuren. Ik heb toen, in de dagen van
die grote mislukking, de Schiedamse Gemeenschap
bijeen helpen houden. Ik weet niet, of ik dat menselijk
nu nog zou kunnen opbrengen."
Gaan we toch naar Nijmegen? Nee. Hij vervolgt:
„Evengoed is dat culturele centrum natuurlijk wel
nodig. Het moet er komen. Maar 't is helaas nog niet
in orde, nog lang niet."
De toon begint naar majeur te moduleren. „Wat
voor mij in de Schiedamse Gemeenschap geestelijk
van belang is, is, dat we er geen zuilen in hebben.
Hoezeer iedereen ook blijft vastzitten aan zichzelf