EN ONZE CLUB GAAT BOVEN AL!
JEUGD EN ORGANISATIE
130
Wanneer we in dit jeugdnummer van de Schiedamse
Gemeenschap ook onze aandacht wijden aan die
groep jongeren, die ongeveer valt onder het hoofd
„georganiseerde jeugd", zullen we eerst enige alge
mene zaken onder de loep moeten nemen.
Tegenwoordig horen we vaak over deze jeugd spreken
als behorende tot traditionele jeugdverenigingen.
Dit woord schrikt menigeen af, waar immers 'tra
ditioneel' tegenwoordig minder positieve inhoud
heeft (of althans wordt toegedacht) dan zulks vroeger
vaak het geval was. Ik meen, dat in dit geval voor
een dergelijke schrik weinig aanleiding bestaat,
immers in de praktijk blijkt in de meeste gevallen dit
'traditionele' meer in verband te staan met de levens
duur van, dan met de sfeer en de methoden in deze
verenigingen.
Meestal hebben deze traditionele verenigingen een
levens- of wereldbeschouwing als basis. Die hebben ze
steeds behouden; veranderd is de aanpak, de metho
diek van het werk. De jeugd-van-tegenwoordig is nu
eenmaal anders, met name veel realistischer dan ze
vroeger was niet meer 'weltfremd' en zich afslui
tend, maar evenmin hemelbestormend en revolu
tionair. Daaraan hebben de verenigingen zich moeten
aanpassen, evenals ze dat hebben moeten doen met
de gevolgen van het gestegen welstandsniveau: de
jeugd vraagt méér geschoolde leiding, betere lokali
teiten, aantrekkelijker programma's, ruimere finan
ciën.
Een feit is echter.dat een groot aantal jongeren in
deze ontwikkeling 'tussen tafel en stoel' is terecht
gekomen. Enerzijds niet genegen zich aan een vereni
ging vast te binden, anderzijds zich evenmin thuis-
voelend in het (sociaal) milieu van het jeugdzorgwerk,
van club- en buurthuizen. Een klein gedeelte van deze
'displaced persons' heeft nu in jeugdsociëteiten en
instuiven gevonden wat het zoekt, nl. het op een
zeker in eerste instantie vrijblijvende manier gezel
lig beziggehouden, geamuseerd worden, zonder ver
dere verplichtingen.
Anderen kunnen het ook bij deze instellingen niet
vinden, hetgeen zijn oorzaak kan vinden in de instel
ling en de stijl van de betreffende sociëteit, waaraan
zij zich niet willen of kunnen aanpassen. Deze 'ongrijp-
baren' vormen voor menig jeugdleider een probleem;
m.i. moet er echter voor gewaakt worden, dat men
niet, uit een wellicht te ver doorgetrokken verant
woordelijkheidsgevoel, alle jongeren in een 'hokje'
wil onderbrengen. Het is geenszins een onbetwist
bare waarheid, dat de enige manier om datgene te
doen, wat het jeugd- en jeugdzorgwerk beoogt, name
lijk zeer summier aangeduid het geven van bui
tenschoolse vorming, nu juist alleen in dat jeugd- en
jeugdzorgwerk gelegen is. Jeugdleiders vergeten met
name vaak de sport, die zeker ook in dit opzicht
positief werk kan doen, dit ondanks alle scepsis die
men tegen de zogeheten vorming, althans in zijn
huidige verschijningsvormen, in de sportwereld kan
gevoelen.
Wanneer we nu terugkeren naar de traditionele
jeugdverenigingen, dan is het ongetwijfeld waar te
constateren, dat deze na de oorlog enig verlies hebben
geboekt en dat ten dele nog doen. Het is voor een
belangrijk deel toe te schrijven aan de bovengenoemde
mentaliteitsverandering van een groot deel der in
aanmerking komende jeugd. Zoals gezegd hebben de
verenigingen zich hieraan aangepast, doch voor velen
ging dit niet ver, of niet snel genoeg, met als gevolg
hun verdwijnen.
Is nu, met deze numerieke achteruitgang, het einde
in zicht? Ik meen van niet, en wel om twee redenen.
In de eerste plaats zal er altijd een aantal jongeren
blijven, dat behoefte heeft aan een méér dan volkomen
vrijblijvende vrijetijdsbesteding; dat zich dienten
gevolge een vereniging met een levens- of wereld
beschouwelijk karakter, met een gemeenschappe
lijke verantwoordelijkheid daarvoor zal wensen. In
de tweede plaats is het zó, dat een kwantitatieve
achteruitgang zeker niet tegelijkertijd een kwali
tatieve behoeft te zijn. Het tegendeel lijkt me eerder
waar. Immers, juist wanneer deze verenigingen minder
dan vroeger 'on top' zijn, eist het ook veel meer een
persoonlijke beslissing er toch lid van te worden.