EEN DAG
HEEL
LANG
GELEDEN
J. E. VAN RIET
196
OLIEBOLLIGHEDEN III
In datzelfde ezelsorige jaarboekje van 1860
troffen we een merkwaardig verenigings
bestuur aan. Nee, niet vanwege hun woeste
snorrebaarden en hun stijve vadermoor
ders, want portretten bevat het boekje
helaas niet en ons eigen uiterlijk geeft ons
allerminst reden tot lachen over dat van
anderen. Het merkwaardige berust op een
overeenkomst. Een overeenkomst die in
staat blijkt een eeuw te overbruggen.
In dat dierbare jaar 1860 bestond het
bestuur van de vereniging „Overeenstem
ming en Kunstgevoel" onder anderen uit
de heren H. A. M. Roelants, Vice-Pres.
en J. S. M. de Groot, Secr. Uit de naam
mogen we concluderen, dat deze vereni
ging het culturele leven in Schiedam tot
werkterrein had.
Ook in 1960 kent Schiedam een derge
lijke organisatie. Misschien heeft een enke
ling er wel eens van gehoord: de Stichting
De Schiedamse Gemeenschap. In het be
stuur treffen wij, wederom onder andere,
de namen Mr. H. A. M. Roelants en
A. de Groot aan, kleinzoons van de
eerstgenoemden.
't Kan verkeren in de wereld, maar in
Schiedam verkeert het niet zo hard!
Het is een merkwaardig verschijnsel, dat, naarmate men de leeftijd der
sterken is gepasseerd en aan de vooravond staat van de leeftijd der
zeer sterken, het verleden steeds helderder en duidelijker naar voren
gaat treden. Dingen, die men vergeten waande, komen dikwijls op de
meest onverwachte ogenblikken weder in de herinnering terug. Van
iemand, die men van zijn jeugd af niet meer heeft ontmoet, aan wie
men zelfs nooit meer heeft gedacht, komen bij een toevallige ontmoeting
in de avond van het leven alle bijzonderheden en eigenaardigheden
naar voren, die met dit jeugdcontact verband hebben gehouden. Dik
wijls tot in de kleinste bijzonderheden weet men zich alles nog te her
inneren en met een sprong staat men weder in de periode van de jeugd
en in het licht van de herinnering daaraan.
Maar wanneer men oud is geworden, wanneer de herfst van het leven
goeddeels achter de rug is en zich de winter daarvan reeds heeft aan
gekondigd, dan kan de herinnering aan hen, die wij zo goed gekend
hebben en die reeds lang zijn heengegaan, toch wel bijzondere bekoring
en innerlijke waarde voor ons hebben, al moge die dan ook met wee
moed gepaard gaan. Komt het dan nog wel eens voor, dat wij een enkele
uit vroeger jaren ontmoeten, dan kan dit een gebeurtenis zijn die ons
verheugt. In feite zijn het toch eigenlijk de betrekkingen tussen de
mensen, die can het leven zijn waarde geven. Al mogen de maatschappe
lijke omstandigheden geheel verschillend en de wegen uiteengelopen
zijn, dan is het toch opmerkelijk hoe weinig dit dikwijls belangrijke
verschil bij een ontmoeting eigenlijk een rol speelt en hoezeer dit ver
schil in de levensavond reeds voor een goed deel is vervluchtigd. Dit
alles wordt vrijwel waardeloos en teruggedrongen door de herinnerin
gen der jeugd, die in volle glorie nog eens naar voren treden. In vele
gevallen kan zo'n ontmoeting de avond zijn van een schone dag.
Al deze gedachten, die zeer waarschijnlijk ook bij vele anderen weer
klank zullen vinden, welden in mij op en deden de klok der herinnering
bij mij luiden, toen ik dezer dagen een uit het jaar 1892 daterende oude
foto in handen kreeg van de hoogste klasse van de Lagere School aan
de Broersvest, waarvan destijds de heer J. C. Sander het schoolhoofd
was. Die school, toen een van de mooiste in Schiedam, bestaat niet meer,
maar hij blijft toch in onze gedachten voortleven als een voortdurende
herinnering aan een reeks van onze jeugdjaren. Die herinnering voert
ons allereerst terug naar de onderwijskrachten, die toen aan deze
school verbonden waren en tot taak hadden ons op te voeden in alle
christelijke en maatschappelijke deugden. Ik mag daarbij herinneren
aan enkelen van hen, die voor velen geen onbekenden zullen zijn ge
weest, nl. aan mej. Rijnten en mej. Maltha en voorts aan de heren
Sander, Bokhorst, Stout, Temmink, Van Schie, Van Munster, Van Roon,
Valkenburg, Hartog, Bitter, Mulder, Ooms en Van Meurs. Mogelijk
dat ik, na 68 jaren, iemand ben vergeten. Vergis ik mij niet, dan is de
heer Van Meurs, later ook hoofd ener school, nog in leven. Maar het
niet minder belangrijke bij het bezichtigen van deze oude schoolfoto was
toch wel mij weer geplaatst te zien voor mijn medeleerlingen uit die
jaren, herinnerd te worden aan de vreugden en verdrietelijkheden, die
wij gezamenlijk hebben mogen en moeten beleven, aan de goede vriend
schap, die ik van velen hunner heb mogen ondervinden en aan alles
wat als in een caleidoscoop aan mij voorbijgaat. Al ben ik dan meer dan
een halve eeuw geen inwoner meer van Schiedam, zo heb ik toch zeer
enkelen van hen in later jaren nog mogen ontmoeten en dan met ge
voelens, die ik in de aanvang dezes uitvoerig heb geschetst. En be
schouw ik nu deze oude schoolfoto, dan moet ik met enige weemoed
constateren, dat het overgrote deel van die oude schoolvrienden reeds
lang is heengegaan. Noem ik hun namen, dan zullen er ongetwijfeld
nog vele oudere Schiedammers zijn, die zich hen zullen herinneren.
Het kruisje achter hun naam beduidt dan, dat zij niet meer in leven
zijn en een vraagteken, dat ik daaromtrent in het onzekere verkeer.