DAAN VAN DER ZEE OVER: OUD-SCHIEDAM
M. P. HEYBOER MET PENSIOEN
241
In 1961 heeft Schie
dam afscheid moeten
nemen van verschei
dene verdienstelijke
burgers, die op be
langrijke posten een
vooraanstaande
plaats innamen. On
der hen behoorde de
heer M. P. Heyboer,
hoofd van de Willem
de Zwijger-ULO, die
het ULO-onderwijs
in Schiedam niet min
der dan 32 jaar heeft gediend. Zijn school is in Schie
dam een begrip geworden en talloos vele jongeren
zijn op de school van Heyboer voorbereid op de prak
tijk. De basis, welke op zijn school werd gelegd, is
voor vele jonge mensen een goede start geweest en
velen hebben hun plaats in de maatschappij gevonden.
Zij zullen ongetwijfeld met dankbaarheid terugdenken
aan het onderwijs, dat zij bij meester Heyboer hebben
genoten.
Ook in ons blad willen wij de heer Heyboer, die per
1 januari jl. met pensioen is gegaan, nadat hij op
9 december 1961 de pensioengerechtigde leeftijd be
reikte, hulde en dank brengen voor al hetgeen hij
voor het ULO-onderwijs in onze stad heeft gedaan.
Hoewel geen Schiedammer van geboorte heeft hij
altijd van harte meegeleefd met alles wat in onze goede
stad gebeurde en ook voor het culturele leven toonde
hij immer grote belangstelling. Hoewel nu „school
hoofd in ruste" zal de vitale en actieve Heyboer on
getwijfeld zijn „rust" actief weten te benutten en wij
hopen, dat hij nog heel veel jaren zijn plaats in Schie
dam zal mogen innemen.
Op de afscheidsreceptie van 21 december is over
duidelijk gebleken hoezeer het scheidende school
hoofd is gewaardeerd en de overweldigende belang
stelling, de goede woorden en stoffelijke blijken van
vriendschap en waardering zullen hem ongetwijfeld
goed gedaan hebben.
Als een nagerecht voegen wij onze beste wensen nog
bij de zeer vele, die hem welverdiend werden ge
geven. de W.
Het is ongetwijfeld een aantrekkelijke gedachte de
geschiedenis van een stad te beschrijven tegen de
achtergrond van het administratieve en regionale
geheel waarvan zij deel uitmaakt. Maar dan moet men
de orde der dingen niet omkeren, dan moet de achter
grond achtergrond blijven en de voorgrond voor
grond. En hierin ligt wel ons grootste bezwaar tegen
het werk van Daan van der Zee: „Oud-Schiedam"
(uitg. Van Gorcum Comp. N.V., Assen), dat de ver
houding tussen voor- en achtergrond hier zoek is.
Wie dit boek ter hand neemt doet dit niet om in den
brede te worden onderhouden over de lotgevallen
van het gewest Holland, maar over de mate waarin
de Schiedamse samenleving bij die lotgevallen be
trokken was en over de wijze waarop zij op iedere
nieuwe uitdaging een antwoord heeft gegeven (of
dit antwoord schuldig is gebleven).
Het bestek van deze boekbespreking laat geen ruimte
voor een uitvoerige opsomming van bezwaren, maar
een enkel voorbeeld moge volstaan om de strekking
daarvan duidelijk te maken. Dat in de jaren zestig
en zeventig van de 16e eeuw het protestantisme in
Holland de overhand heeft gekregen weet iedereen
en ook wel onder welke omstandigheden dit heeft
plaats gehad. Maar wat wij willen weten is: hoe ver
liep nu het protestantiseringsproces in Schiedam?
Bekenden de toonaangevende families zich tot de
nieuwe leer of bleven zij trouw aan Rome? Kwamen
er veel nieuwe gezichten in de vroedschap of was er
onder de regerende klasse veeleer sprake van een
geruisloze overgang? Hoe was de verhouding tussen
predikanten en vroedschap in het bijzonder t.a.v. het
vraagstuk der tolerantie? Zijn er aanwijzingen voor
de omvang waarin de hervorming hier ter stede onder
de brede lagen der bevolking heeft doorgewerkt?
Allemaal vragen waarop men in dit werk maar nau
welijks antwoord krijgt.
Nog een voorbeeld. Dat, wanneer het Holland in
economisch opzicht goed gaat, ook Schiedam niet te
klagen zal hebben, zal ieder wel willen aannemen.
Maar terecht verlangt de lezer dat zulke beweringen
enig reliëf krijgen door concrete gegevens over handel
en scheepvaart en over industriële activiteit. Cijfers,
in het bijzonder vergelijkende cijfers, mits ter juiste
plaatse en met goed begrip gebruikt, doden het ver
haal allerminst, evenmin als de namen van personen
en families die de ontwikkelingsgang van onze stad
eeuwen lang hebben beïnvloed en soms zelfs bepaald.
Bij Van der Zee echter speelt het hele Schiedamse
gebeuren gedurende zeven eeuwen zich als het ware
af in de anonimiteit.
Al deze tekortkomingen, die m.i. het wezen van het
werk raken, zijn een onvermijdelijk gevolg van het
verkeerde uitgangspunt van de schrijver. Het blijft
ten enenmale onmogelijk een verantwoorde en ge
degen schets te geven van een stedelijke ontwikkeling
van zeven eeuwen, als men daarvoor niet kan terug
grijpen op een respectabele reeks wetenschappelijk
verantwoorde detailstudies. En dat kan men voor
Schiedam (en niet alleen voor Schiedam) nu eenmaal
niet. Bij gebreke daarvan komt men in een schets
als deze meestal niet verder dan een oppervlakkige
en vaag-algemene beschrijving. Wie zich daarmee
tevreden wil stellen kan aan het overigens vlot ge
schreven boek van Van der Zee nog wel genoegen
beleven.
P. K.