105 De grote kerk rond 1800. De schitterende kronen zou den het niet lang meer maken. en vandalisme, waaraan ook de Grote Kerk ten prooi viel. Werden reeds in 1805 door kerkmeesters per adver tentie de geschilderde glas in lood ramen te koop aangeboden, ze werden vervangen door in hout ge vatte vensters. In 1822 is sprake van de bouwvallige staat, waarin de westelijke en oostelijke gevel van de Noordkerk zich bevindt, en waarin onmiddellijk en grondig moet worden en ook wordt voorzien. Naar aanleiding van klachten over tocht in de kerk wordt besloten in 1833 om gedurende de winter maanden het koor door een enorm zeildoek van het schip af te sluiten. In 1845 worden deze zeilen, „in slegten staat zijnde" vervangen door eikehouten beschotten. Geschiedde dit alles vanwege de winterse koude en tocht, de tegenstelling der seizoenen was toen ter tijd blijkbaar wel bijzonder groot, want in datzelfde jaar worden „tot afwering der warmte ge durende den Zomer" twee draairamen aangebracht, één in het raam boven de noordelijke ingang van de kerk en één in het noordelijkste raam op het koor. Men had dit „fraais" afgezien van Vlaardingen. Een jaar later werd een raam aan de zuidzijde ook nog van een draairaam voorzien. Nog meer frisse lucht! Wanneer in de Schiedamse huizen het kaarslicht vervangen wordt door olielampen, gaat de verlichting van de Grote Kerk een ernstig punt van bespreking uitmaken in de vergaderingen van kerkmeesters. Nadat het lamplicht in de Oude Kerk in Delft in ogenschouw is genomen, valt in 1846 het besluit om de Grote Kerk door middel van olielampen te ver lichten. Aan de firma Nederburgh Nering Bögel en co te Deventer wordt opgedragen acht lampen- kronen te vervaardigen, namelijk 4 met 6 armen en 4 met 4 armen, voor de totale prijs van f 723,20. Voor de lelijke ijzeren gevaarten, gesierd met india nenveren, die nu in de kerk kwamen te hangen, moesten de prachtige koperen kroonluchters het veld ruimen. De firma Enthoven te 's-Gravenhage bood f 64,per 100 pond koper. Ze werden aan deze firma verkocht voor f 70,de honderd Ned. ponden, de kandelaars tot f 68,en het overige koperwerk tot f 65,de 100 Ned. ponden. Misschien niet in letterlijke zin, maar in figuurlijke zin toch wel een heel, heel hoge prijs voor beter licht! Maar de verlichtingstechniek schrijdt voort en in 1857 worden de olielampen geschikt gemaakt voor gasverlichting. Een jaar later kwamen er nog twee 4-armige gaskronen bij. Eerst in 1862 komt er na herhaalde verzoeken van de predikanten ook gasverlichting op de preekstoel. Wat die kansel betreft, in 1824 was een in vroegere tijd belangrijk attribuut daarvan verwijderd. Toen werd namelijk besloten: „de Zandloper met de kopere arm, waarin dezelve is staande, als niet meer van ge bruik, en zomwijlen hinderlijk zijnde, van den Predikstoel te doen wegneemen". Op last van de overheid waren de zandlopers destijds op de kansels geplaatst. Ze hadden gewoonlijk een half uur nodig om het zand van de ene glazen kegel in de andere te laten lopen. Als regel mocht hij tijdens de preek tweemaal om gekeerd worden, m.a.w. er mocht niet langer dan anderhalf uur gepreekt worden! Overschreed de predikant deze tijd dan werd hij beboet. In het oude stadswapen van Schiedam komen nog drie zandlopers voor. Ditzelfde wapen staat ook op de kroonlijst van het Tekstbord uit 1617. Op deze zandloper doelende staat onder het stadswapen de spreuk: „Fluit arena, ruit hora" („het zand vloeit, de tijd spoeit", d.w.z. snelt voort). Voorts werden o.a. in 1836 de kansel en het doophek opnieuw bruin geverfd en twee keer gevernist. Ja, ze „bakten het wel bruin" in die tijd. Wanneer de predikanten overwegen om als ambts- kleding toga en baret te gaan dragen, in 1854, worden voor rekening van de kerkmeesters 4 toga's en 4 baretten vervaardigd en wordt aan de „balgen- treeders" van het orgel opgedragen ze vóór de gods dienstoefeningen aan de pastorieën af te halen en daarna weer terug te brengen. Hun jaarwedde werd daartoe met 5 gulden verhoogd. Van betekenis met name voor de kerkelijke financiën was het Koninklijk Besluit van 1827, waarbij, na ingewonnen advies van een Overheidscommissie bestaande uit hoogleraren in de genees- en schei kunde, verboden werd om in de kerken te begraven, als zijnde „op den duur schadelijk voor de Levenden". De stedelijke overheid bleek bereid om ter vergoeding van het hierdoor ontstane verlies van inkomsten een jaarlijkse som van f 550,aan de kerk te betalen. Toen de burgerlijke gemeente hiermede in 1871 op hield, volgde van kerkmeesterszijde een proces, evenwel zonder resultaat. Een ander K.B. uit 1827 behelsde de opheffing van de Waalse Gemeente te Schiedam en de samensmelting van deze gemeente met de Nederduitsche Hervormde Gemeente alhier. De Waalse Gemeente hield toen tertijd zijn kerkdiensten in de kerk van het St. Jacobs- Gasthuis. (wordt vervolgd)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1962 | | pagina 13