een goede ZANGER is altijd verstaanbaar
poëtisch debuut van
Jan F. de Zanger
Pf.
148
(Foto mevr. G. de Jonge-Nijhof)
„Een groet aan Piet Paaltjens" was de titel van een
artikel over de dominee-dichter Francois Haver-
Schmidt, dat enkele maanden terug in ons blad werd
afgedrukt. De schrijver verhulde zich achter de ini
tialen J. F. de Z. Wij verklappen nu, dat deze mede
werker Jan F. de Zanger was, omdat hij thans zich
zelf als confrater van Piet Paaltjens heeft ontpopt.
Niet op het pastorale, maar op het poëtische vlak.
Schiedams bodem bevat blijkbaar weinig dichter-
mest. Al te zelden bloeide binnen deze muren de
bloem der poëzie. En tot gisteren toe zou een bloem
lezing Schiedamse dichtkunst uitsluitend „Van Pen
ning en Paaltjens" kunnen heten. Op het stuk van
proza is Schiedam wél forser vertegenwoordigd.
Het geeft dan ook een schok van verrassing nu de
dichtbundel „BIJ MIJZELF TE RADE" (uitgave Leopold,
Den Haag) van de Schiedamse leraar Jan F. de Zanger
in handen te houden. Reeds maakte hij naam als
vertaler van poëzie en proza, voornamelijk in en
uit het Deens. Zijn poëzie-vertalingen verschenen
zowel in Nederlandse als in Skandinavische literaire
tijdschriften. In deze eerste bundel met eigen werk
geeft de dichter eveneens blijk van zijn Skandinavische
gerichtheid door een aantal verzen, geschreven
tijdens of naar aanleiding van een reis naar Noor
wegen. Helder is de toon van deze verzen, die zeer
exact het Noorse landschap en ook de geringheid
van de mens in deze grootse omgeving verwoorden.
Heel anders van timbre is een reeks gedichten over
Spanje en Portugal. Ook in dat klimaat blijkt de
dichter te aarden, want het zijn regels vol zon en
verwarrende hitte geworden. We menen in deze
verzen zelfs een grotere bewogenheid en ook een
geraffineerder techniek te bespeuren.
De subjectieve, maar direct aansprekende en zeer
beeldende trant, waarin de dichter al zijn reisverzen
schreef, verraden een bijzonder scherp oog voor het
tekenende detail. Regels als: „want Spaanse armoe
stinkt naar urine" en „de mannen staan in houtskool
op het plein getekend" zijn daar voorbeelden van.
Voorafgaand aan en tussen de reisgedichten staan
twee reeksen lyriek, die vooral in de liefdesgedichten
van zeer grote warmte en een uiterste aan eenvoud
is. Eenvoud en verstaanbaarheid zijn trouwens toch
het kenmerk van deze Schiedamse dichter, die noch
tans een poëzie schrijft, zeer bepaald van onze tijd.
In enkele verzen verraadt zijn toon ingehouden
woede. Het is daar, waar de gevoelsmens, gekwetst
of bedreigd door de buitenwereld, met felheid terug
slaat om zich (triomfantelijk) ten slotte toch de
meerdere te weten. Prachtig zijn in dit verband de
vier verzen onder de titel „De zwemmer". In elk vers
voelen we de strijd tegen een verstarde, materialis
tische omgeving, met steeds aan het slot de triomf-
roep van de mens die zegt: „zo gemakkelijk capituleer
ik niet".
Lyriek van een oorspronkelijk talent, dat niet slechts
in een enkele regel uiterst fel van zich af weet te
slaan, maar evenzeer het voor hem vreemde in de
medemens met een grote mildheid kan bejegenen.
Tot slot en ten bewijze daarvan het gedicht „Huis
bezoek".
Zij waren gekomen
om mij te vertellen
van hun god die
niet was de mijne.
Hun woorden vielen
als stervende vogels
voor mijn voeten
een muur van overreding
een vuur machteloze vlammen.
Zij pakten de dode vogels
voorzichtig
in hun zwarte tassen en
reikten mij de hand.
Is dat dan geen reden
om blij te zijn