DE
HISTORIE
VAN
HET
SPOOR
128
aanplemping voort te gaan. De 30e april werd hier
mede een aanvang gemaakt, maar voortdurend deden
zich nieuwe verzakkingen voor, terwijl de bestaande
veenbank in omvang toenam en zich daarnaast nog
andere vertoonden. De 26e mei waren de veengronden
in de funderingsput tot 50 centimeter boven A.P. ge
rezen. De 3e juni begon men, nadat de funderingsput
was drooggemalen, met het ontgraven der opge
werkte veengronden. De 16e echter besloot men, aan
gezien de veengronden bij de ontgraving steeds bleven
rijzen, en de zanddammen bleven zakken, om het ver
der ontgraven te staken en een proef te nemen met
een algemene beheiing. Met deze beheiing in verschil
lende richtingen, waarbij telkens zeer aanmerkelijke
verschuivingen van de palen voorkwamen en welke
men gepaard deed gaan met zandkistingen met puin
bezwaard, ging men voort tot 25 juli. Toen werd een
nieuwe proef begonnen om de funderingsput op de
verlangde diepte te graven. Na drie dagen moest
deze proef echter gestaakt worden, omdat de grond
even spoedig oprees, als men die door uitgraving ver
wijderde.
Toen besloot men het veen bij kleine gedeelten, telkens
van ruim een meter in het vierkant, uit te graven en
die gaten dadelijk met zand aan te vullen en dit zo
kringsgewijs voort te zetten, totdat de gehele put
daarmee gevuld was en de overgebleven veengronden
door samenpersing genoeg vastheid verkregen hadden.
Door dit middel slaagde men er in, de zandbedding
in de put op 10 augustus te voltooien en van toen af
kon de fundering geregeld geheid worden.
Ofschoon men daarbij nog telkens met afschuivingen
te kampen had en deze door allerlei middelen moest
tegengaan, was echter op 8 september toch eindelijk
de hele fundering voltooid en kon men met het metsel
werk aanvangen.
De veengronden, waarmee hier zo'n verwoede worste
ling was geleverd, hadden een geringer specifiek ge
wicht dan water.