een Utrechtenaar nadert schiedam (2) door karei scholten 134 De eerste Schiedamse dag de beste stapten L. en ik in het grijze licht van de ochtend 11 januari 1949 naar school, begeleid door een HBS-er die tegenover ons kosthuis woonde. Over grijze keien gingen we, langs de achterkant van het stadhuis. De straat in die we later als Boterstraat zouden kennen. Ik overdrijf niet als ik meedeel dat ik op die plek (ondanks de lawaaierige aktiviteit van een melkdepot) de gewaarwording kreeg te zijn terug gezet in een Oudhollandse tijd: het hollandse volk bezig binnen de stadswallen; grijze keien onder een grijze hemel; achter de stille gevels stille schemerige kamers: zwarte bijbel, klokgetik. Ik liep er in een fascinerend cinerama van de zeventiende eeuw, bijna onontkoombare werkelijkheid, alsof ik door betovering was neergezet in vroeger tijd, zonder terug te kunnen naar de twintigste eeuw, 1949. Een zeer moeilijk over te brengen sensatie. Zo dwingend als op dat moment is het later nooit meer teruggekomen, hoewel ik mij in mijn eerste Schiedamse tijd vaak voelde lopen in de omgeving van hen die al langgeleden gestorven waren, hun omgeving; de huizen, de pakhuizen, de straten en stegen, en ook de namen daarvan, hadden hen overleefd. Ten onrechte. Wij konden er niets mee aanvangen, liepen er als vreemden; de huizen stonden oud en eenzaam. Dat ik Schiedam in het begin zo ervoer kwam wel door de dagelijkse route naar school en van school naar huis. Terug liepen we altijd de Noord- vest het zwarte gestorven stadswater waar achter lage ramen rood-oranje ouderwetse vuren gloeiden; daarbij roken we de geur der stokerijen. De HBS, waar we dus de elfde januari arriveerden, duwde ons ook al niet naar de oppervlakte van de tijd: verder dan de negentiende eeuw kwamen we niet. De pui, en de letters boven de deur, gangen en lokalen vertelden mij van ernstige negentiende-eeuwse burgerzonen, des avonds studerend in de paars-pluchen kamer, de solide schemerlamp met kwastjes legde een kalm licht op het open boek op de schrijftafel. Rustig zijn pijp rokend wist de jonge man zijn jaren welbesteed; dan het stu dentschap met de goede tradities, terugkeer en vestiging in de vader stad. In de HBS werden we ontvangen door de directeur, die ons eerst door de conciërge een grote hoeveelheid boeken liet uitreiken. Aangezien ons toekomstig lokaal helemaal boven in het gebouw lag, en daar ik de conversatie met de directeur gaande hield, was het de taak van L. de enorme vracht naar boven te sjouwen. De jongen kon ons op al die trappen nauwelijks bijhouden; hijgend, moeilijk, versleepte hij zijn vracht van tree tot tree. Vermeld zij nu dat wij in die dagen in bruine manchester pakken waren gestoken (plusfour jasje met ceintuurtje in de rug en leren knopen), zodat, toen we ironisch glimlachend in de deuropening stonden, de zgn. 'jongensklas' (3 c) met stomme verbazing naar twee jagersmannen keek, die met hun lengte van bijna twee meter alle geroezemoes deden verstommen. Onverwoestbaar spul was het overigens, dat manchester. In de zomer van 1949 droegen we die jagerspakken nog. Dat weet ik zo goed, omdat een klassegenoot ons eens op het Doelenplein vroeg: 'Dragen jullie die

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1963 | | pagina 34