hen te beleven, kijken ze er star
tegenaan. Ze durven in de rust van
de museumzalen niet los te komen,
ze hebben het idee, dat spreken ver
boden is; niemand doet het ten
minste. Dus dwalen ze wat verloren
rond, kijken eens hier en daar en
verlaten ten slotte met een onbe
vredigd gevoel het museum. Men
miste iets: de sfeer, die rond het
aanvaardbare hangt. Wanneer een
schilderij van Karei Appel voor de
televisie wordt getoond zegt men:
„Zijn ze even gek", maar diezelfde
mensen zouden het nooit in het
museum durven zeggen. Daar groe
pen ze slechts zwijgzaam en ver
legen rond het schilderij, zonder er
een woord over te durven zeggen.
Maar breng er eens klanken bij, zo
als bij de expositie Mary Bauer-
meister gebeurde. Dan zijn de men
sen niet zo zwijgzaam, dan durven
ze best te praten en zich op hun ge
mak te voelen tussen de schilderijen.
Misschien voor velen niet mooi, zo
als de toen gebruikte elektronische
muziek, maar het werd toch zeker
door niemand aanvaard als iets
waar men geen raad mee wist.
Muziek begrijpt men immers altijd.
Je kan je er nooit bij afvragen: wat
stelt het voor. Je doet slechts een
indruk op waarnaar je je een uit
gesproken mening vormt.
Hij zou met het idee wat hij toen
opdeed graag eens verder experi
menteren. Precies zoals hij indertijd
met zijn blokfluit ook deed. Eens
kijken wat erin zit.
Jan van der Tak wil opnieuw be
ginnen met presenteren van con
certen. Niet meer luisteren zoals
vroeger, toen de concertzaal nog
iets was, waarin je niet mocht
praten en waar iedereen zat met
een grote desnoods geforceerde
interesse voor de muziek.
Het publiek moet niet alleen maar
luisteren, vindt Van der Tak, het
moet zelf meedoen uitsluitend door
zijn merkbare aanwezigheid in de
sfeer, welke door het orkest wordt ge
schapen. Gewoon een beetje pratend,
met een kop koffie achter de hand
luisteren naar de muziek, de ideeën
van de componist, waarvoor hij dan,
wanneer hijzelf voor zijn plezier
aanwezig is, het meest ontvankelijk
is geworden.