BEIUWSCH
KLAVER
BLAD
UIT HET BOEKENFONDS VAN DRUKKERIJ ROELANTS
CULTUURBEELD UIT HET JAAR 1863
254
PRECIES EEN eeuw geleden, anno 1863, verliet een aardig boekje de persen van de drukkerij H.A.M. Roelants.
Deze oude persen, waarop toentertijd meer belletristische lectuur werd gedrukt, zijn natuurlijk in de loop der
jaren vervangen door een nieuwe, moderne outillage. De overgrootvader van de huidige directeuren, de heer
H.A.M. Roelants, heeft onder meerde werken van Vondel uitgegeven; en hoeveel landgenoten hebben niet gesmuld
van de romans van Charles Dickens, op zulk een kunstzinnige wijze geïllustreerd, en van de fluwelig-zoete schrijfster
Melati van Java, die op zulk een meesterlijke manier het klavier van het vrouwelijk sentiment wist te bespelen?
Heden ten dage bezit de N.V. Kon. Ned. Boekdrukkerij H.A.M. Roelants geen fonds van belletristische lectuur
meer.
Bij de illustraties. Links: Het leven der rijken op het
platteland, zoals het in Roelants' boekje uit 1863 be
schreven staat. Rechts: Het oude vrouwtje, wier bespie
gelingen tijdens het koffiedrinken zulk een aardig beeld
geven van het leven, precies een eeuw geleden.
Het bovenvermelde boekje draagt als titel: „Een
Betuwsch Klaverblad, gedichtjes van J. J. Cremer" met
goed-getroffen illustraties van W. H. Stam, naar teke
ningen van J. M. Schmidt Crans. Onderaan het titel
blad staat vermeld: Schiedam - H.A.M. Roelants -
1863.
Jacob Jan Cremer leefde van 1827-1880. Evenals de
Vlaamse volksschrijver Hendrik Conscience heeft hij
boven de grote rivieren veel naam gemaakt als auteur
van verhalen, waarin vooral landelijke eenvoud en
deugd worden verheerlijkt; somtijds in scherpe tegen
stelling tot de verdorvenheid van de hogere standen
en de stadsbevolking. Zijn Betuwsche Novellen, ge
schreven tussen 1852-1855 en zijn Over-Betuwsche
Novellen uit de periode van 1856-1873 mogen tot het
belangrijkste uit zijn oeuvre gerekend worden.
Cremer heeft sterk de invloed ondergaan van Charles
Dickens met zijn sociaal-filantropische strekking. De
romans van dit genre, zoals Fabriekskinderen dat hij
in 1863 schreef, vormen meer een cultuur-historisch
„document humain" dan dat ze echt literaire kunst
zijn. Talrijke schrijvers van dorpsverhalen, geschreven
in andere dialecten, hebben hem nadien nagevolgd.