nTA5 AD MOSAM. FrWIVM A1TA
J. Cats („Calathea")
191
8. Am potUn
\9dtSotuCtftttUn
„S/et daer staet hij dan verstelt,
En hij moet om lanter gelt,
Tot des sluyters groot gewin.
Door de poorten dringen in."
Wie nog iets van het oude Schiedam
wil zien, moet zich haasten. Geen
poort is er overgebleven, hofjes en
„hoven" (tuinen) zijn verdwenen en
de grote „tuin", die alles omsloot is
allang geslecht. Zelfs een Schiedamse
„tuin der levensvreugde", de Offi-
cierentuin, behoort tot het verleden.
Ongetwijfeld zullen er velen zijn, die
met enige weemoed de lege plekken
in het stadsbeeld zien ontstaan.
Volksgezondheid en verkeer spre
ken echter in een moderne tijd ook
een woordje mee. Daarom kunnen
we toch niet geheel instemmen met
de twee regels van Penning in zijn
gedicht „De laatste Rondkijk":
Hier roem ik lege plek om ruimer
baan,
Al evenmin als bij gedempte
vaarten"
„Dit boek behoort toe aan Margrita
Gerrits dochter van Deventer ende
heeft tot een man ende heet Dirk jansz.
ende is van Schiedam ende zij wonen in
Schiedam ende hebben dat lijndraaien
opgezet en doen groote machtige
neringe ende groote comenschap-(koop
manschap) ende deswegen geschreven
van mijn eigen hant Dirk Jansz. van
Prayen: hij gaat Sondachs uit hoyen."
Die uit hooien wilde gaan, behoefde
niet ver te lopen: door de open
poorten had men het uitzicht op de
weiden. Terecht gold hier: „Burger
en buur (boer) scheiden niet dan de
muur."
Jacob Cats had het niet erg op de
stad begrepen. Hij putte zich uit om
de geneugten van het land en de
narigheden van de stad te berijmen.
Er bestonden verordeningen tegen
het verontreinigen van straten en
grachten. Men mocht zijn as en vuil
niet zomaar op straat of in de gracht
gooien. Men moest wachten tot de
karreman kwam. Dit vond de
Zeeuwse dichter een bezwaar:
„Is dat niet een nauwen dwank
Dat men moet den vuylen stank
Dat men houden moet zijn as
Tot de vuyl-karr' komt te pas
Zelfs het vrije veld buiten de stads
poort kan geen genade vinden in
de ogen van de dichter. Het is niet
geschikt voor de vrijage! Men is er
niet vrij genoeg, men wordt er be-
spionneerd
„Hoe gelukkig is het velt
Daer geen minnaer is gequelt
Met de schildwacht en haar spiên
Groot beletsel voor het vriên."
Bovendien is het minnend paar ge
bonden aan de tijd. Men moet binnen
zijn vóór het sluiten van de poort.
Komt de vrijer maar een ogenblik
te laat: