Simon
Bosman
264
Simon Rosman als18-jarige
kampioen, trots naast lau
werkrans en trofeeën.
achter het Prinses Theater, boksen geleerd.
Onder zijn leiding vierde ik mijn eerste successen.
Ik was nog maar net achttien en had zo'n vijftig
amateurpartijen op mijn naam staan, toen ik de ama-
teur-lichtgewichttitel van Nederland won. Dat leverde
contracten op, in Noorwegen, Zweden, Denemarken,
België. Ik won vaak en werd een alom gevierd bokser".
Het kwam dan ook in 't geheel niet als een verrassing,
dat Simon Rosman een uitnodiging kreeg om deel te
nemen aan de Olympische Spelen van '24. „Maar toen
mij een contract voor enkele beroepspartijen in Duits
land werd aangeboden, stelde ik het geld boven de
eer en accepteerde. Dat was eigenlijk mijn eerste fout.
Ik was negentien en te jong voor een allesvergende
loopbaan als professional."
De eerste profpartijen vormden voor Rosman geen
aanleiding terug te komen op zijn besluit. Hij won
ze alle! En toen hij op de toenmalige Kralingse Wieler
baan één van de meest vooraanstaande Nederlandse
pugilisten, Theo Kourimsky, vernietigend versloeg,
was zijn kostje gekocht. Hij verliet Teun Schilperoord
en ging naar Engeland, het „beloofde land" voor
profboksers.
„Ik wilde kakies verdienen, veel kakies en daarvoor
moest je in die tijd in Engeland zijn. De bokssport
was daar enorm populair. In een stad als Londen was
elke avond wel ergens een boksgala. Er waren ge
bouwen, waar de ring nooit werd afgebroken! Mijn
managers, eerst Fred Deyer, later de Nederlander
Freek Braak, bezorgden mij gevechten. Tegen Billy
Mattick in de Albert Hall ik was de eerste Neder
lander die daar bokste tegen wereldkampioen
Ted „Kid" Lewis, tegen Joe Bloomfield enz. enz.
Dat waren geen partijen van acht ronden. Oh neen,
vaak stond ik twintig maal drie minuten in de ring,
soms tweemaal in één week. En maar aftrainen.
Want ik werd ouder en 't kostte mij moeite m'n ge
wicht te houden, 't Was onmenselijk in feite, maar ik
had m'n zin. Ik verdiende „kakies"
En toen kwam dan die eerste februari. Die ringarts
die aan zijn adem rook, die schreeuwende en joelende
menigte. Simon was niet dronken, tenminsteniet
door sterke drank. Hij was „punchdrunk", dronken
van de geïncasseerde slagen. Niet van Geraerds op
die avond, want de Belg had hem nauwelijks geraakt.
Neen, de jonge Schiedammer had in het verleden te
veel „genomen". Zijn jonge lichaam had die klappen
en de vermoeienissen van het steeds maar weer
moeten aftrainen niet kunnen verdragen
Simon Rosman is niet bij de pakken blijven neerzitten.
Elke ras-Schiedammer kan daarvan getuigenis af
leggen. Hij zag Simon en zijn jonge vrouw Marie een
café aan de Stadhouderslaan openen, hij zag hem
kantines beheren in de oorlog tijdens de werk-
lozencompetities op de „kuup" en daarna aan de
Boshoekhij zag hem tenslotte in zijn sigarenzaken
op de Hoogstraat en aan het Frans Halsplein.
Neen, Simon Rosman is niet stilletjes in een hoekje
gaan zitten treuren. Langzaamaan kreeg hij weer de
controle over zijn bewegingen, hij deed weer oefenin
gen en verkeert thans weer in 'n puike lichamelijke
conditie. Als hij ons demonstreert, hoe hij vroeger
zijn tegenstanders met zijn linkse „plaagde" en met
zijn rechtse („mijn knock-outer", zegt Simon) teis
terde, dan is aan niets te zien, dat hier een minder-
valide aan het werk is.
Aan een come-back heeft Simon Rosman nooit ge
dacht. „Daarvoor functioneert alles te moeizaam.
Maar heus, als ik vandaag weer normaal werd, stapte
ik morgen de ring weer in!"