DOODGEWOON MAZZEL"...
TE DUUR VOOR SCHIEDAM
NIET TE CHIC
ff
97
Amsterdam en Den Haag kopen voordat ze hier gaan
kijken.
Otto zegt dat te weten: „Daarom begin ik er ook niet
aan om zulke voorwerpen als hoofdzaak in mijn winkel
te zetten. De Schiedammers vormen een heel ander pu
bliek en daar moet je al rekening mee houden als je je
inventaris inkoopt. Die moet hier bestaan uit, zeg maar
het betaalbare antiek, precies zoals je hier ook niet moet
gaan beginnen met een winkel die vergelijkbaar is met
een zaak van de grotere Amsterdamse antiquairs."
Hij noemt voorbeelden. „Een tijd geleden was ik even
in één van die zaken, een enorme winkel ergens in de
buurt van de Kalverstraat. De eigenaar daarvan had het
zover doorgedreven dat hij aan de deur inplaats van een
Hij gaat erop door: „Hoeveel zou
jou zoiets nou waard zijn?"
Ik haal mijn schouders op. „Ik weet
niet", zeg ik.
„Nou?", dringt hij aan.
Ik voel dat ik er niet meer onderuit
kan. Ik moet iets zeggen, al is het een
belachelijke prijs. „Vijfentwintig gul
den", maak ik ervan.
Otto maakt dezelfde grimas van
daareven, het is verwonderlijk wat een
uitdrukkingsvol gezicht hij zetten kan
met zo'n hoofd met haar. „Vijfentwin
tig gulden", zegt hij. „Meen je dat
werkelijk". Zijn stem krijgt een onder
toon van diepe teleurstelling als hij
doorgaat: „Geef jij voor dit ding vijf
entwintig gulden?"
Ik knik, ervan overtuigd dat ik een
onoverkomelijke flater heb geslagen,
die nog erger wordt gemaakt door
Otto die zijn vrouw ervoor uit de keu
ken haalt.
„Pak dat eens", zegt hij als ze naast hem voor de
kachel staat. Afwachtend neemt ze het peperbusje in haar
handen.
„Weet jij wat hij daarvoor geeft?"
Ze schudt het hoofd.
„Vijf-en-twintig gulden. Hij geeft daar vijfentwintig
gulden voor", en ine.ens, op een heel andere toon: „Mara,
ga even wat pils halen want dat is dan twintig gulden
verdiend".
Als hij er serieus op ingaat is er overigens veel, dat hij
niet weg zou willen doen. Een renaissancefles, een in
varkensleer gebonden zeventiende-eeuws reglement op
toelaatbare en ontoelaatbare oorlogshandelingen, de ko
peren kandelaars op de kast, de Friese klok niet, maar
wel op aandringen van zijn vrouw het kleedje dat er
overheen ligt, een boerenhoekkast en wat kleine dingen,
die her en der door het huis verspreid staan.
Hij weet overigens niet of dat wel permanent is. Wel
de fles en zeker ook het zeldzame oorlogsreglement.
Zelf zegt hij daarover: „Als je die verkoopt weet je
zeker dat je ze kwijt bent. Voorgoed, want zulke dingen
koop je niet meer. Zo'n kast is wat anders. Zo'n klok
ook. Als ik die vandaag verkoop weet ik zeker dat ik
volgende week alweer andere heb, maar zo'n fles is weg".
Wat bij de schifting tussen voorwerpen voor de ver
koop en het eigen bezit onder andere een rol speelt is
de kostbaarheid van de voorwerpen. Die fles noemt Otto
onverkoopbaar voor Schiedam. Te duur. „Als ik over
een tijdje in mijn winkel zit kan ik hem hooguit neer
zetten als decoratie", zegt hij. „Verkocht wordt hij nooit.
Om zoiets kwijt te raken moet ik tegen een verzamelaar
oplopen met een dikke portemonnee en een huis vol
antiek waarin die fles tot zijn recht komt. Dan pas wordt
de verkoop van iets uit je persoonlijke collectie de moeite
van het overwegen waard".
Maar zulke mensen zijn er weinig in Schiedam en zo ze
zich er toch bevinden is de kans groot dat ze eerst in
bel een schakelaar had laten bevestigen voor een band
recorder. Kwam er een klant binnen, een bezoeker zeg
gen ze daar, dan sloeg dat ding aan en dan had je muziek
zolang als er iemand in de winkel bleef. Was er niemand
dan ging hij automatisch weer af.
Zoiets hoef je in Schiedam niet te proberen. Tenminste
voorlopig niet. Misschien dat je zoiets kan doen als je
eenmaal een vaste klantenkring hebt, maar als je daar
mee begint trek je geen hond. Er komen wel mensen,
maar niemand die dan wat koopt. Iedereen denkt dat je
te duur bent. Je moet in een stad als deze normaal be
ginnen. Niet direct eenvoudig, niet te chic en zeker
niet onbetaalbaar".
Wat noemt hij betaalbaar?
„Dat hangt af van de inventaris. Als je veel oud zilver
hebt is tweeduizend gulden niks. Een zilveren kraantjes
kan kost tegenwoordig iets van drieëneenhalf duizend
gulden, een brandewijnkom ongeveer achttienhonderd en
een zilveren kan ligt daar weer ergens tussen. Met meu
belen liggen de prijzen weer anders. Een stuk lager.
Daarin heb je nog wel iets voor hetzelfde bedrag."
Daarmee is dan tegelijkertijd gezegd op welk antiek
Otto Frenks zich zal toeleggen: meubelen.
„Dat biedt aan alle kanten de meeste voordelen", zegt