Jk ben lilies" 260 Ik zeg: geeft niettap jij maar rustig door, want straks komt de schuit met centen binnenvaren. Nou, 't werd avond en die vent van de loterij was d'r nog steeds niet. Ik werd een beetje zenuwachtig, steeds op dat loterijbrieffie loeren, weet je wel, of 't echt weI het goeie nummer was. Half elf, nog geen hond. Maar in dat café nog steeds pret hoor. Jilles barstte opeens van de vrienden. Die kastelein zegt: „Jilles, ik waarschuw je maar effe, 't is al achttien gulden nou. Ik zeg: „Man ouwehoer niet, je centen komen wel." Maar 't zweet stond in m'n schoenen. En toen opeens om vijf over twaalf komt die kerel binnen en die zegt: „Jilles ga zitten en tel effe mee." Telt-ie me tweeënveertighonderdvijftig gulden uil. Hé! Jilles was opeens schatrijk. Tweeënveertighonderdvijftig gulden! Je kocht in die tijd al een huis voor vijftienhonderd gulden. Ken je nagaan. Nou, 't is twee uur geworden in die kroeg en toen moest ik geloof ik zeventig gulden afrekenen. Nou, de andere dag een kop van beton natuurlijk. Ik kom d'r om een uur of tien uit en ik zeg tegen m'n moeder: ik denk dat ik in Rotterdam maar een mooi pakkie ga kopen en een paar schoenen en een zwart hoedje. Ik wil nou ook we! es meneer zijn. Maar, zeg ik tegen mijn moeder, ik ga voor jou eerst een grote doos tompoesen kopen. Ik ging 't dorp in, maar dat was gelijk weer 't zelfde. Hier een beetje, daar een beetje, lang leve Jilles, want die was ineens een spekkoper. Ik vergeet die tompoesen en kom op de trein naar Rotterdam terecht. Heb ik een mooi pakkie gekocht en een zwart hoedje m'n ouwe manchestergoed heb ik in die winkel laten liggen en loop ik, zwaar halfies natuurlijk want 't was in Rotterdam ook weer zwaar raak geweest, kroegie in kroegie uitdus ik loop op de Coolsingel en dan zie ik daar voor het gebouwtje van de KLM een autobus staan met een bord: Reizen naar België, f 2,75! Ik denk: hé, ik ben nou meneer en nou wil ik ook wel es wat van de wereld zien ook. Dus ik slap in. Ja, ik had al m'n geld op zak. Nou ik kom in Antwerpen en zoek een hotelletje op. De andere dag lekker zwerven over de mart, 'n glas bier kostte d'r zeven cent en eten kon je d'r sjiek voor een halve gulden. Ik ben d'r drieëneenhalve maand gebleven en toen dacht ik: nou maar weer eens een stappie verderop. Dus stapte ik op de trein naar Parijs. Nou, da's een mooie stad hoor. Wel een beetje te vee! meiden, maar verder.'t was de sensatie van mijn leven, ik leefde maar raak. Eten en drinken voor een habbekrats, reldekedel. Ik ben d'r haast een half jaar geweest en toen kwam er over de radio een oproep van mijn moeder. Waar of dat ik bleef met m'n tompoesen! Nou ja, dat van die tompoesen werd natuurlijk niet omgeroepen, maar zo vóelde ik het. Af fijn, ik ben maar naar huis gegaan. Die laatste dagen in Parijs had ik nog tweehonderd gulden over en toen was het mooi geweest. Toen ik weer in Maassluis was heb ik van m'n vader vijftig gulden handelsgeld geleend en ben ik weer koopman geworden. Ik kocht honderdvijftig sinaasappelen en een bakfiets en daar verdiende ik toen een paar centen mee. Dat was toch eigenlijk ook wel een fijn gevoel na die tien maanden kapitalist zijn. Dat moet je aanvoelen: koopmanswinst is lekkere winst. Mooi vak hoor, koopman! Ik ben een van de oudste jongens van 't Noordplein en hier in Schiedam ben ik de de enige standwerker met een erkenning. Hard vak, mooi vak. Ik ben al een keer of tien straatarm geweest, maar iedere keer kom je d'r wel weer bovenop. Doordouwen, weet je wel. Een paar jaar geleden kom ik op 't Noordplein en zegt er een koopman

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1969 | | pagina 16