114
Daidalos weel echter een ontsnappingsmiddel te vinden:
de weg door de lucht is altijd open. Dat brengt hem op
het idee vleugels te bouwen. Hij verzamelt vogelveren,
verbindt ze met draden en voegt ze aan de pennen met
was samen.
Gok voor zijn zoon Ikaros maakte hij een stel vleugels,
maar hij waarschuwt hem vóór de vlucht: niet te laag
te vliegen (de dampen van de zee zullen je vleugels zwaar
maken) en niet te hoog (de zon zal de was doen smelten).
Na een korte vlucht bemerkt Ikaros echter dat het fan
tastisch gaat, hij wordt overmoedig, vergeet de waar
schuwing en slaat zijn wieken hoog naar de hemel. Maar
bij het naderen van de zon smelt de was, de vleugels
verliezen hun verband en de jongen stort in zee (nu de
Ikarische zee). Het eerste vliegongeluk in de geschiedenis.
Op boeiende wijze heeft de schilder Pieter Breughel
in de 16e eeuw dit verhaal uitgebeeld. Het is trouwens
haast een „zoekplaatje", een beeldverhaal, waarbij je na
enig aandachtig kijken opeens ontdekt: héé, daar gebeurt
iets, iemand is in zee gestort, zijn been spartelt nog uit
het water omhoog. Het gebeuren vindt plaats in een wat
onwezenlijk Vlaams landschap met links een man achter
de ploeg, die zich van dit wereldwonder dat zich in de
lucht afspeelt niets aantrekt, maar onverstoorbaar zijn
land bewerkt. En de boer hij ploegde voort
Breughel is kennelijk bij de plezierige verteltrant in dit
schilderij ook moraliserend te werk gegaan: Daidalos is
nergens te bekennen, de enige aandacht gaat naar de
mens die zich verstout in de natuur in te grijpen, en zie
daar: hoogmoed komt voor de val.
En lussen de Griekse mythe van de vliegende mens
en het verwezenlijken van het lang gekoesterde ideaal
eenmaal op de maan te belanden, zitten jaren, eeuwen
van fantaseren, experimenteren, dromen over iets wat
men hoopt te bereiken.
Een halve eeuw voor Breughel hield de Italiaanse
schil der/beeld houwer/bouwmeester en geleerde Leonardo
da Vinei zich niet zo zeer bezig met het uitbeelden van
een fabelachtige geschiedenis, maar probeerde dit inder
daad te verwezenlijken en verdiepte zich juist in de
technische problemen, ontwierp machines waarmee de
vogelmenszich in de lucht zou kunnen voortbewegen.
Van hem bestaan verschillende studies, boeiende teke
ningen van vliegconstructies. Da Vinci had een visionaire
geest en aan zijn brein zijn heel wal technische uitvin
dingen o.a. op het gebied van waterwerken ont
sproten, al kwam hij nog niet tot het construeren van
een echt vliegend vervoermiddel.
Maar de tijd schrijdt voort en tegen het einde van de
18e eeuw zien we dan inderdaad dat de mens het lucht
ruim verovert. Langzaam wiegelend op de wind verheft
zich in Frankrijk de luchtballon van de gebroeders
Montgolfier. Wat een waaghalzen, wat een avonturiers,
verzuchtten de mensen en bij het licht van de waskaars
en de olielamp zal men wel evenzeer opgewonden dis
cussies hebben gehouden als wij in 1969, geschaard om
het blauwachtige schijnsel van de beeldbuis. Op 9 juli
1784 kon men in Nederland het grootse wonder met
eigen ogen aanschouwen: Blanchard stijgt met zijn ballon
op in de tuin van het oude Hof te 's-Gravenhage, in
aanwezigheid van het prinselijk gezin. En natuurlijk ver
schijnt ook daarvan een souvenir. Geen bierviltje, speldje
of lepeltje maar een fraai handwasbekken van Haags
porselein. Op de waarschijnlijk gefantaseerde voorstelling
zien we het prinselijk paar, Prins Willem V en Prinses
Wilhelmina van Pruisen, in rijke 18e-eeuwse dracht met
hoepelrok en gepoederde pruik, vol bewondering naar
boven staren. Aan de andere oever van het water kriewelt
het van de mensen, die ook niets van deze gebeurtenis
willen missen.
En nu zitten we in de 20e eeuw en „vliegen is goed
koper dan u denkt" is al gemeengoed geworden. Maar
ook nu blijft er een onrustig verlangen naar nóg verder,
nóg ingenieuzer, nóg onbereikbaarder gebied. En ook nu
zijn er kunstenaars die met alle intensiteit zich bij deze
wereld van nieuwe vindingen betrokken voelen. Ook van
uit het kunstenaarsatelier volgt men de ruimtevaart. Al
leen het technisch brein werkt haast sneller dan de
fantasie van de kunstenaar.
Een Rotterdamse schilder die geobsedeerd is door deze
nieuwe ruimtewetenschap is Tony Burgering. En nu
komen we bij het schilderij, dat in het bezit is van het
Stedelijk Museum in Schiedam „Aldrin maakt zijn uit
stapje", een schilderij dat werd ingezonden voor de
„Salon van de Maassteden 1967" en gemaakt naar aan
leiding van Edwin Aldrins ruimtewandelingen vanuit de
Gemini 12 op 11 november 1966 drie wandelingen met
een totaalduur van 5 uur en 36 minuten). Dezelfde man,
we zeggen nu ook maar familiair Buzz zette als
tweede zijn voet op de maan. Maar op het bovengenoem
de schilderij is dat nog een toekomstig feil, in mysteriën
gehuld.
Hier laat Burgering ons als het ware de plaats innemen
van James Lovell, die het tweede bemanningslid van de
Gemini vormde, en we volgen vanuit het ruimteschip de
gevaarlijke toeren van Aldrin. Diep in de verte zien we
de glooiing van de aardbol, verder staren we in hel kos
mische duister. Met heel weinig middelen weet Burgering
ons te verplaatsen in deze oneindige ruimte, hoewel
zonder het gebruik van perspectief of detaillering van het
landschap. Bedekt u de ruimtevaarder, dan wordt het
schilderij een plat vlak met twee kleuren, een diep-blauw
en een groenachtig geel. Zien we dit echter als achter
grond bij de ruimtevaarder in perspectief verkort ge
schilderd dan verkrijgt het uitzicht opeens een enorme
dimensie, een peilloze diepte. De ruimtevaarder lijkt
haast één geworden met de kosmos, de donkerblauwe
lucht gaal over in de schaduwplooien van zijn pak. Enkel
het rood van de band om zijn stalen helm en de op
vallende stars and stripes" (hommage aan Amerika)
vormen kleine aandachttrekkende details.
Op het ogenblik is Bur ge ring nog steeds intensief bezig
met de ruimtevaart.
Uitvindingen van nieuwe materialen openen ook in de
kunstenaarswereld tal van ongekende mogelijkheden. Zo
blijft een schilder niet meer gebonden aan verf en doek
maar weet zich ook in andere materialen uit te drukken.
Duidelijk werd dat bij de inzendingen van de Salon van
de Maassteden 1969": ook licht en geluid heeft zijn weg
in het kunstwerk gevonden. En zo was Burgering er
vertegenwoordigd met twee objecten (van schilderijen
kunnen we niet meer spreken) capsule Vil" en „capsule
VIII" gemaakt van perspex, roestvrij staal, neon, meubel
plaat en t.l. Een heel verhaal in de catalogus bij een
kunstwerk, in vergelijking tot vermelding van de techniek
in vroeger tijd: „olie/doek", en daarbij staat dan nog niet
eens het geluid vermeld: de bezoeker van de Salon van de
De val van Ikaros, door Pieter
Breughel. Koninklijke Musea voor Schone
Kunsten, Brussel.