209
Station v. d. R. E. T. M. Schiedam
I let Koeni',irkt|ilein met liet eindpunt van de
RETM rond de eeuwwisseling.
2 cent goedkoper dan in de stad en daarom probeerden de
jongens het brood naar binnen te smokkelen, langs de
kommiezen in de huisjes. Op allerlei manieren trachtten
ze dezen te verschalken. Ze maakten bijv. een geweldige
slaande ruzie. Ze vochten als leeuwen tot de kommiezen
kwamen aanlopen om bloedvergieten te voorkomen. En
als ze dan bezig waren met het uit elkaar halen van de
vechtersbazen, vlogen de anderen met het brood onder
de arm de stad in. Of ze probeerden het met een bootje.
De kommiezen stapten langs de wal om het bootje op te
vangen en ondertussen gingen andere jonge smokkelaars
achter hun rug om de stad in. Het gesmokkelde brood
werd gebakken op de hoek van de Emmastraat en de
Overschiesestraat bij bakker Kapitein, een volksnaam,
natuurlijk. Later kwam er bakker Van de Berg te zitten
met een stokoude winkeljufrouw Hendrien Drektraan en
die naam was echt.
Andere wandeling: langs de touwbanen hartje stad.
Vijftig jaren geleden was er nog een touwbaan, waar de
mannen achteruit liepen. Je kwam er zelden, want de
toegangsweg was niet erg aanlokkelijk. Vanuit de Hoog
straat was er een verbinding langs het katholieke inter
naat. Vroeger noemde men dat de Wezenbuurt: een rij
eenvoudige huisjes zoals elders in de stad. Via een poort
en een smal gangetje kwam men dan op de Grofbaan,
maar die „heul" werd gebruikt als openbare wc en
men kon er geen twee meter lopen zonder zijn schoenen
te bevuilen. Eerst bij het Heerenpad kwam men op een
breder deel, maar die touwslagerij was particulier terrein.
Afgesloten voor het publiek. Als kind zag je het slechts
uit de verte: de op en neer gaande touwen, het op een
karretje bewegende wiel, waardoorheen de draden liepen.
Als het wiel werd aangedraaid, ging het karretje weer
een eindje achteruit.
De Gedempte Baansloot was in die dagen nog niet
gedempt. Die vieze boel, die smalle steegjes, dat afgeslo
ten terrein van de touwslagers, zij verklaren met elkaar
waarom het stadscentrum indertijd zelfs aan de Schie
dammers maar nauwelijks bekend was, zodat zelfs Mees
ter Brouwer er in zijn boekje met geen woord van rept.
Eigenlijk was het in heel Schiedam in die jaren nog een
trieste, naargeestige boel. De Stationsstraat was goor en
ongezellig, de Rotterdamsedijk had nog putten aan beide
kanten, vanaf de Buitenhavenweg tot aan het Rode Hek
waar nu de Grensflat staat of eventjes daarvoor. Dat
rode hek gaf toegang tot de particuliere weg, die naar de
plek leidde, waar nu Gusto, de Werf Smulders, staat.
Aan de andere kant van de Rotterdamsedijk, ongeveer
tezelfder hoogte, had je een smal weggetje met de merk
waardige naam „De Hockplankjes", vermoedelijk ge
noemd naar de vele vlondertjes over allerlei poldersloot
jes. Het pad voerde naar een boerderij bij de Hoge
Bomen, waar nu het Marconiplein is: een dijkje tussen
de weilanden, geflankeerd door knotwilgen. Er zullen
maar weinig Schiedammers zijn, die zich de naam her
inneren.
„Ik kan me", aldus de heer Meijer, „ook de Lange
Singelstraat nog in haar oude staat herinneren: een
voetpad links, twee meter breed, dan een sloot van twee
meter, dan een voortuintje en een pad van goed een
meter aan de andere kant. Nu het water weg is, lijkt het
behoorlijk breed. Bij de Koemarkt, op de plaats waar nu
de Hcnia staat, had je in die tijd nog wat lage arbeiders
woningen. Toen in 1934 de Hema werd gebouwd, waren
er aan de Rotterdamsedijk al wat hogere huizen verrezen.
In 1934 stond op de belendende muur met grote letters:
„Stem Colijn, lijst 33, nummer 1". Men heeft er de muur
van de Herna zó tegenaan gebouwd. Als de Hcmaflat ooit
weer eens zou worden afgebroken, zou deze verkiezings
leuze weer te voorschijn komen.
Aan de andere kant eindigde Schiedam praktisch bij
de molen De Drie Koornblocmen. Daarachter begon de