i VER 35 r Pas véél later, ik zal toen elfeneen- half, pakweg twaalf jaar geweest zijn, ben ik gaan begrijpen dat de ene bastaardpoes wel eens exact op de andere kan lijken, maar die middag op dat landweggetje even buiten Put ten Ik sprak: „Potverdrie" échte ruwe taal leerde ik pas later spreken, maar op dat moment was het de zwaarste krachtterm, die ik te voor schijn brengen kon om uiting te ge ven aan mijn verbazing, ontzetting en plotseling opkomend heimwee. Op drie meter afstand van me, tegen een heggetje aan, zat een klein poesje met zijn pootje achter zijn oor te kriebelen; „wassen" heet dat. Mijn poes, m'n bloedeigen poes, die in Schiedam hoorde te zijn zwart met een raar wit vlekje op zijn voorhoofd. Hoe ze heette, dat ben ik vergeten, Poemel of zo Dat poesje daar in Putten was Poemel, ik weet het zeker, maar hoe in 's-he- melsnaam was 't zo ver van huis ge raakt Aanhankelijkheid voor 't baasje? Je wist wel ook op die leeftijd van tien jaar al, want ik was een intensief krantelezertje - van die verhalen van dieren, die honder den kilometers de hort opgingen om zich met hun meester te verenigen, maar dat was dan altijd de andere kant op: terug naar huis. En deze Poemel zou Putten bereikt hebben, dat plaatsje waarvan ik zélf een paar dagen tevoren niet eens wist of 't nou tot de Betuwe of de Veluwe behoor de Oude trouwe Poemel, ik sprong naar voren om het diertje op te pak ken, te kussen en omhelzen. Maar Poemel was me voor; ze schoot ge schrokken door mijn zichtbare passie onder de heg door en verdween in het gewas. Ik heb nog een kwartier gezocht, maar ik vond haar niet meer terug. Onder het bramen plukkenwant daarvoor waren wij, ik en mijn gab- bertjes die heggen aan het afgra zen op de landweg, ben ik er over blijven nadenken, óók-op de weg te rug naar het kamp en nog stééds tij dens het avondmaal van Tante-weet ik-veel, maar kort daarna was er ge lukkig iets van voldoende opwindend belang, dat het de geest van een tien jarig mannetje kon afleiden: sex! Daar kijkt de lezer van op; want we spreken nu over het jaar 1949 en toen droegen de vaders nog van die zwempakken met gebreide bretels, laat staan hoe kuis moeder zich te water begaf. Wélk nieuws was plots in het kamp tot het onderwerp van gesprek ge worden? Er was door de kampleiding besloten om een jongetje hij had mijn leeftijd terug te sturen naar huis. Hij had „vies gedaan" in de bosjes. Zijn partner daarbij was een mollig meisje geweest, een ietsje ouder was ze, als ik me goed her inner, maar dié mocht blijven, want ook in dié tijd was aanranding een zaak waarbij het mannelijk initiatief immer als onbetwist axioma gold. Dat was me even wat; we deden allemaal wel eens een beetje vies, want dat weet ik nii hoort bij de leeftijd, maar ons knaapje-uit-de- bosjes scheen het wat al te bont ge maakt te hebben. Terug naar huis! welk een schande, voor hém, voor zijn hele familie en, nu ik er aan te rug denk, voor zijn héle straat, want zó kneuterig-knus leefden wij nog in die dagen in ons Singelkwartier. Wat dat meisje aangaat: ze is het jaar daarop niet meer meegegaan, want ondanks de gratie, Het Voordeel Van De Twijfel, zoals dat in juridische termen heet, die haar was verleend door de kampleiding, bracht zij haar resterende dagen in ons Puttense bi vak door met het brandmerk van „de slet van het kamp". We waren er toen een dag of drie vier. Ik weet niet meer precies of we nu op vrijdag of op zaterdag met die bus van het Van 't Hoffplein ver trokken waren voor althans in mijn geval de eerste echte buiten-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1971 | | pagina 15