fmjFA
55
m.'
/jK'
Ten tweede male krijgt hij ongelijk. Na eindeloos ge
peuter er bestaat slechts één manier om met twee man
een halve bol van nog geen meter doorsnee te vullen
hebben ze zich zo dicht in elkaar gepast dat de rand
van de bol weer precies op de mat past.
„Tja", zegt een leraar dan, „om de kinderen zich zo te
laten uiten, dat je dezelfde resultaten krijgt als we hier
hebben gezien, kost ons jaren".
Fabiola van Dam en Jan de Grauw reageren er nau
welijks op. Goed, misschien hebben zij er maar twee uur
voor nodig om uit een groep van dertig kinderen een
maximum aan emotionele betrokkenheid te halen. I)e in
spanning die ze dat kost is navenant en na twee uur met
een klas te hebben gewerkt zien ze eruit als een ander
na een dag stevig sappelen.
Daarbij zijn ze nauwelijks verbaasd over zo'n opmer
king van een leraar.
Het experiment is hoewel het er alles van heeft
tenslotte geen spelletje. Het is een zeer doordacht geheel
waaraan zo lang en door zoveel mensen is gedokterd, dat
die rust en dat enthousiasme van de kinderen hoewel
juist dat aan leraarszijde de grootste verbazing wekt
als normaal kan worden beschouwd.
Hoewel het in de gesprekken niet zo duidelijk wordt
gezegd, hebben noch Fabiola van Dam noch Jan de
Grauw het huidige onderwijs erg hoog zitten.
„Onderzoekingen hehben uitgewezen", zegt De Grauw,
„dat op scholen maar tien procent van het menselijk
intellect wordt gebruikt. De rest blijft open. Dat is, uit
gaande van de huidige toestanden natuurlijk ook wel
begrijpelijk. Die overgebleven negentig procent zijn met
boekjes, met leren niet te vullen. Dat kan alleen door
emotioneel beleven". Aan het vullen op die manier kleven
vanuit het onderwijs geredeneerd bezwaren.
De tafel van negen zal bijvoorbeeld moeilijk door emo
tioneel beleven uit het hoofd te leren zijn, evenmin als
rijtjes Franse woorden of handelsrekenen.
Jan de Grauw weet dat ook wel. Maar, voert hij daar
tegen aan, dat betekent daarmee nog niet dat dat gebied
dan maar moet worden verwaarloosd.
F'abiola van Dam komt met een voorbeeld.
„Kijk", zegt ze, „die kinderen amuseren zich hier ge
weldig. Stuk voor stuk vinden ze het een prachtige er
varing om in dit experiment te mogen meedoen. We
dachten dan ook dat het goed was als ze ook op school
er nog even mee konden doorgaan en daarom hebben
we de leerkrachten gevraagd om ze wat werkstukken te
laten maken. En wat kregen we?" Ze wijst op een stapel
tekeningen. „Volkomen nietszeggend, doods materiaal. Een
paar tekeningen die plichtmatig tot stand zijn gekomen
en wat opstellen in de trant van de gewone schoolopstellen
waarin je de hand van de meester duidelijk herkent. En
juist dat hadden we zo graag willen vermijden. De kin
deren moeten in de beleving van de dingen een stukje
van zichzelf kunnen leggen, dan pas ontstaat er contact,
dan pas krijg je interesse".
Faalt het experiment dan niet een beetje?
Jan de Grauw vindt van niet. Wat de kinderen betreft
zeker niet maar ook wat de leraren en henzelf betreft
acht hij het toch geslaagd.
„Het is niet de bedoeling, dat we elkaar met onze
methodes overdonderen", zegt hij. Je moet uitgaan van
hun samenwerkingsbereidheid. Ook zij spannen zich enorm
in voor die belevingslessen. Alleen verschilt onze bena
dering. Zij zijn de praktici, die de kinderen zo en zoveel
moeten bijbrengen. Wij gaan uit van een heel ander idee".
Het experiment ziet hij dan ook niet als een onder
streping van een verschil in opvattingen maar als een
mogelijkheid tot een beter contact. Een contact waarmee
beiden hun voordeel kunnen doen.