EEN BUNDELTJE POEZIE
STELLEN WIJ ONS weer geheel open voor
Kerstmis en voor de Kerstgedachten.
Als wij éeh; Kerstroos zien, bedenken wij. dan.
dat er een teere legende geweven is om deze
stille blanke bloem.
Als er een klok beiert, dat zij dan beiere tot
in ons hart.
Willen'onze kinderen een'boompje, dat'
wij het hun geven eri voor hen optuigen; met
de oude, als ijs en sneeuw glinsterende symbo
len. En, als zij'vatbaar zijn. uw kinderen, voor
een verhaal en kinderen zijn met Kerstmis
ontvankelijker dan ooit! verjel hun dan van
den stal, den ezel en den^os, en van de herdérs,
die hun schapen telden in het veld, óf beter
nog: wij lezen onzen kinderen.het oude Kerst-
verhaal zelf voor uit de Boeken des Nieuwen
Verbonds. En wij nemen Selma Lagerloftër
hand; over den buigenden palmboom schreef, zij
en over het Teere Kind dat Alles kon, en wij
vertellen die aandoenlijke verhalen met onze
eigen woorden over.
'En wij beginnen onze kinderen vertrouwd te
maken met, wat de visie van groote kunstenaars
uit de laatste tweeduizend jaar ons oven het
Wonder van Kerstmis te openbaren heeft. Een
van Rembrandt's mooiste schilderijen heet „De;
Gelukkige Familie"; een vrede als dat heilig
huisgezin weerspiegelt, zoo'n vrede kome thans
over ons allen, nu dé gehéele wereld geacht
mag worden er rijp voor te zijn.
Voorbij zijn de dagen, dat wij wel moesten
/dichten:
„In dezen Kerstnacht zal geen engel zingen.
Daar straalt geen ster in deze donkerheid.
Daar is geen 'vréde tusschen stervelingen,
Noch vreugd die tot bevrijding leidt", --
maar toen was het ook Kerstmis 1940, gelijk het
Geuzenliedboek ons leert. En in 1943 zeide ons
lijden nog:
- „Dit zijn de stille donk're dagen,
De iaptsle dagen van het jaar,
Vol stomme smart en bange vragen",
om het .in '44 aldus uit te schreeuwen uit de
diepte van Holland's ellende (in „Gebed van Max
Nord'j:
„Wal doen wij meer dan hongeren en haten,
Nu, na vijl jaar? Nooit was de nood zoo groot!
Het water neemt ons 't land, de vijand 't goed,
En Gij, Heer; neem ons, als Gij wilt, het leven
Maar maak, dat hier de vijand wordt ver-
dreven".
Die vijand is verdreven; vele andere vijanden
zijn gebleven, ook in ons, in onze wijk, in onze
stad, in ons*; land! In de laatste jaren
zijn vele liederen aan den' oorlog gewijd, de
historie zal er zich over ontfermen. Thans, nu
alles bezig islanders te worden, is het goed, om.
ons nog eens even in een Kerstcouplet uit '44
te verdiepen als het volgende:
„Hoe vreemd ligt deze stad nu open -
De huizerdooze straten loopen
Van niets 'naar niets".v
MÉT EEN SCHOK zijn wij ons bewust gewor
den/dat zes jaren van zulk een ellende
als die uit den oorlog tegen den anti-christ,
bijna teveel is geweest voor onze ziel. Nu is
het vrede en hu heet hét vrede te zijn: de Kerst-
vermaning ziet óns aan. Wij bekennen het: wij
zijn menschen zonder God geworden, wij moe
ten weer' kinderen 'zijn, die willen "en kunnen
gelooven. Want: „Wat zijn wij zonder God'Y
vraagt Théo van Baaren, en hij laat het antwoord
onmiddellijk' erop volgen:.
„Wat ben ik zonder God?": -
een schip met roer noch masten,
een wagen zonder wiel,
een woning zonder dak,
verblind èn doof, verlamd,
- en niet in staat tot tasten,
een. bloem die is verlept
en een vermolmde fok.
„Wat ben ik zonder God?
een wind die niet kan waaien, ts
een stomgeslagen stem
en een onvruchtbaar land,
een dolgeworden moer,
een rad dat niet wil 'draaien,
een voet die niet kan gaan
en een verdorde hand".
Zelfs jonge kinderen zullen zoo'n hartekreel
verstaan. Buigen wij ons met hen boven de een-
youdige, maar eerlijke -romantiek, onverschillig
of het nu Nijhoff's. „Soldatenkerstmis" is (hoe-
velen onzer hebben niet een zoon, man of liefste
in Indië), of iets anders:
„Zij dorsten niet te zingen in de tent
■'J Zoolang hel kindje op de trommel sliep.
Toen hiei er één zijn glas omhoog en riep:
„Hoera voor 't Kind!Hoera voor 7 regiment!"
Het heele kamp drong om .de tent tehoop,
En al die lachende oogen werden week
Als 't Kind om groote vingers greep, of keek
Naar 't blinken van een afgesneden knóop.
God gaf een kinderhart aan den soldaat
En heeft, ontroerd, toen het verweerd gelaat
Met bijl en beitel uit ruw hout gedreven".
Of: wij keeren terug naar het oude verhaal-
öer-verhalen en mijmeren mede met Weruméus
Buning's Kerstnacht:
,Jbaar lag in moeders schoot 1
Op't eenigst helder linnen,
's werelds en God's kleinood,
Een nieuw beginAcn.
Daar steeg de adem van de koe
Recht naar de donkere balken toe;
Zoo steeg de wierook en de myrrhe:
'Daar knielde een herder bij het vuur
En blies en Het de vonken vliegen,
Men hoorde een moede stem, teer als de
duiven kirren,
Zacht zingen om het kind te wiegen.
Men hoorde ook, in dén strengen nacht,
De wilde ganzen schreeuwend trekken,
En van zeer ver, als ging het henentrekken,
Een ijl en zwevend koorgezang, een ruischen
rin den nacht.
Het kind sloeg zijne oogen opj'
De koe boog haren zwarten kop,
De moeder zag het kind.
Toen werd de hemel stil
En deze kleine mond
Glimlachte in Gods wil."
r%EZE STILTE en deze glimlach zijn en blijven
■'met u allen, dezen Kerstmis 1946 en tot nog
lang "erna. Verstaan wij aldus, in allen eenvoud
en in alle overgave, de "komst van den waren
Vorst des waren Vredes. de B.