HINDERLIJK CONFLICT DE MAAN: een grauwe
verweerde klomp steen
81
..Geen schatte
de ruimte"
Eden wordt
geopereerd
Eeuwigen
f[nap dp die kale schutting met Cefa Bever Suifenbijts
rCHECHAQUO-
onder de
goudzoekers
door-———
JACK LONDON
Kapitein van. „Kars"
in Kopenhagen
veroordeeld
13 dagen
m
STAATSEXAMEN (HBS Gymn.)
RESA-HILVERSUM
Weer pelgrims
in India
verdronken
SPROETJE SPARKS
door FRANK
GÖDWI
T-rVi
Zaterdag 13 april 1937
WANNEER er te eniger tijd een definitieve regeling voortkomt uit
het huidige conflict tussen de tandartsen en de'ziekenfondsen,
dan kan achteraf dus -worden vastgesteld, dat het geval
toch ook nog een goede kant heeft gehad. Op het ogenblik ziet
het er intussen nog niet naar uit, dat een regeling aanstaande is. De Maat
schappij tot Bevordering der Geneeskunst heeft arbitrage aangeboden,
xnaar wie het voorstel nauwkeurig leest en zich dan verdiept in de heus
niet eenvoudige conflict-materie, die blijkt dat deze tussenkomst slechts
tot een gedeeltelijke oplossing kan leiden. De reactie van. de ziekenfond
sen is tot dusver dan ook niet gunstig.
Er is in dit conflict iets, wat ons niet bevalt. Men heeft ons van de
kant der Maatschappij voor de Tandheelkunde zeer uitdrukkelijk verze
kerd, het te betreuren, dat de patiënten de dupe wordenmaar de Maat
schappij kan niet ontkennen, dat dit desondanks het geval is. Wanneer
dan ook in een vanwege deze organisatie uitgegeven memorandum staat
te lezen, dat ze een aantal maatregelen heeft genomen om de tandheel
kundige verzorging van ziekenfondsverzekerden te waarborgen, dan moet
•worden vastgesteld, dat het resultaat van deze maatregelen miniem is. De
tandartsen brengen hun nieuwe tarief in. rekening; aan de patiënten. En
de ziekenfondsen betalen niet. Gevolg stopzetting van een belangrijke tak
van jawel medische zorg voor een groot deel der bevolking.
Nu is een slechte kies iets anders dan een longontsteking; in zoverre
hoeft een tandarts zich minder zorgen te maken dan een huisdokter zou
moeten, doen in het ondenkbare geval, dat zijn organisatie eens een soort
gelijke houding zou aannemen als nu de Maatschappij voor Tandheel
kunde. Dat neemt echter niet weg, dat een tikje meer gewetensvolheid van
de Maatschappij voor de Tandheelkunde, die de betekenis van het werk
van de tandartsen zelf het allerbeste kent, wei prettig zou zijn. geweest.
WIE aanvoert, dat de ziekenfondsen ook allesbehalve vrijuit gaan,
die dient er rekening mee te houden, dat zij het conflict niet
hebben geproclameerd. Het is de organisatie der tandartsen ge
weest, die tot de tegenpartij heeft gezegd: er ja zo lang al ge
praat, wij hebhen al zoveel van onze eisen laten vallen, wanneer ge nu
niet per 1 april onze berekening aanvaardt, js de band tussen ons en U
verbroken. Op dat moment was 1 april al erg dichtbij; te dichtbij om
een noodregeling nog een kans te geven, hetgeen kennelijk ook niet de
bedoeling was.
Het is geschied in arren moede (zei men ons)het is echter ook wel
degelijk geschied met het oogmerk, de eigen mening aan anderen op te
leggen. Deze dingen gebeuren wel meer, maar in de medische sfeer liggen
ze toch wel wat anders dan in.die van kapitaal en arbeid. De tandartsen
zeggen, dat ze hun beroep op verantwoorde wijze moeten, uitoefenen, het
geen natuurlijk een voortreffelijk standpunt is; maar minder voortreffelijk
is, dat zij In het huidige stadium anderen in feite, het recht ontzeggen
hierover ook een oordeel te hebben, en er aan medewerken, de belangen
te verwaarlozen, die aan bun zorgen rijn toevertrouwd.
Overigens is de stelling, dat de honorariumkwestie niet voorop staat, wel
ietwat een doekje voor het bloeden. Voor de ziekenfondsen gaat het in
ieder geval wel degelijk om datgene, wat ze de tandartsen schuldig zijn;
voor hun diensten. En deze laatsten kunnen in redelijkheid niet volhouden,
dat de fondsen geen oordeel mogen en kunnen hebben over wat hun toe-!
komt. Zonder de erkenning van dit recht ware van de aanvang af alle
overleg zinloos geweest. i
MEM hegrijpe ons goed: wij zeggen niet dat de tandartsen teveel J
vragen. Wij rijn niet ze erg deskundig op dit punt, zomin als
wij deskundig zijn voor wat betreft de betaling van zeer vele
andere groepen Nederlanders. Wat wij wel weten echter is, dat
de mening, feitelijk veel meer te moeten verdienen, leeft bij welhaast alle'
lagen van ons volk. Misschien dat de drang naar hoger loon of beloning
iets is verflauwd in deze tijd van bestedingsbeperking; maar de bespre-,
kingen tussen tandartsen en ziekenfondsen dateren nu eenmaal niet van
vandaag o£ gisteren.
Wanneer één groep in verhouding tot de andere duidelijk tekort komt,
moet daarin worden voorzien; maar moeilijker wordt de zaak, wanneer
alle groepen in meerdere of mindere mate meBen, tekort te komen. In dat
geval is enige toegefelijkheid en enig besef, zich te moeten schikken in het
onvermijdelijke, wel noodzakelijk, zal het leven nog iet of wat marcheren.
Dit is eens te meer een argument tegen de kortsluiting, die de tand-
artsen hebben veroorzaakt. Natuurlijk geloven rij in bun goed recht en
natuurlijk moeten rij in' staat zijn, hun beroep op verantwoorde wijze te
beoefenen. De eis van een behoorlijke beroepsbeoefening is echter niet
énkel Billijk voor de tandartsen. Hun plaats js niet buiten de regels en
hoven de natie. Gesteld mag worden dav wanneer er algemeen in Neder
land aan de dingen nog het een en ander ontbreekt, zij er hun deel van.
zullen moeten dragen. Deze gedachten bieden wij hun bescheidenlek ter
overweging aan.
KOPENHAGEN De gezagvoer
der van het 352 tou metende Neder
landse vaartuig „Kars", de dertigja
rige B. V. uit Groningen, is te Ko
penhagen tot vier maanden gevange
nisstraf veroordeeld wegens overtre
ding van de douanebepalingen.
Hij zou bij verscheidene bezoeken
aan Kopenhagen 420-000 sigaretten
hebben gekocht zonder accijns te be
talen, z.g. om andere Nederlandse
schepen te bevoorraden. Hij had ech
ter een groot deel van deze hoeveel
heid inDenemarken verkocht en kocht
bovendien in het buitenland een grote
voorraad sigaretten om deze in Dene
marken van dhand te doen. V. moet
alsnog veertigduizen kronen aan
douanerechten betalen.
(Advertentie LM.)
OBËR
BAYURIÏ
(Peking) f 155.-
Iedere Maandag af: Amsterdam,
I Den Haag, Rotterdam en Breda.
I Volledig pension op 2-pers,
kamers etc., excursies inbegrepen
Inl-TourJngcfub HOLLAND,
Lunteren. Tel. Oa388 - 364
I N. van Dijk, Rozen laan 97b,
R'dam. Tel. OiSÖO-82124
STOCKHOLM Een woordvoer
der van het Zweedse ministerie van
Buitenlandse Zaken heeft vrijdag
verklaard, dat Zweden nog geen be
sluit heeft genomen over een even
tuele uitrusting van zijn strijdkrach
ten met tactische atoomwapens.
(Van een onzer redacteuren)
De „Jules Veme I" staat gereed
voor vertrek. Wemher van Braun
heeft hem nog ontworpen. Tachtig
meter hoog is het gevaarte, slechts
dertig meter lager dan de Utrecht
se Domtoren. Doorsnee aan de voet:
twintig meter. Totaal gewicht vóór
de start: zeseneenhalf miljoen kilo.
Het is een driedelige raket, de ho-
- venste „trap" zal ons eerst naar
het ruimtestation „Estella VIT* voe-
ren, daar zullen we brandstoffen
(tanken o.a. de nieuwste super-
1 atomaire alcohol, onmisbaar voor
'het waterstoffusieproces, dat de
tstuwkracht levert en dan vliegen
iwe verder. Eindhalte: de maan.
1 Onze uitrusting: uiteraard het
I nieuwste ruimtepak, gemaakt van
i onsch eerbaar. door schroeiende hitte
i noch felle kóu beïnvloedbaar plas
tic, dat luchtdicht is gelast. Het zit
bijzonder ruim, want het moet ook
ons zuurstofapparaat, en de kool
zuur- en waterbindingspreparaten
beschermen. En nog een groot aan-
tal kleinere instrumenten oun. de
uiterst fijne toestelletjes, die zullen
aangeven of ultraviolette-, röntgen-
of kosmische straling door het om
hulsel dringt en ons leven bedreigt
Verder: houwelen en. nylonkoor-
den, net als de aardse bergklim-
mers. Want de maan is geen gladde
bol, glanzend als een opgepoetste
koperen schotel, al lijkt het soms
zo. En botaniseertrommels ja,
heus! en laat ons ook niet ver
geten ski's. Of we die nodig zullen
hebben? MisschienDe maanauto,
volgens ontwerp van prof. dr. Her
mann Oberth, zit al zij het ge
demonteerd en. in stevige kisten
verpakt opgeborgen in de baga
geruimte van onze „Jules Verne I".
We maken in onze fantasie
de sprong naar „Estella VU" in
één seconde en in nóg een seconde
van het ruimtestation naar de maan.
We arriveren daar bij de bergmas-
sleven, die zich uitstrekken tussen
de (zogenaamde) Zee der Helder-
held en de Zee van de Regen, op
het noordelijk halfrond van de
maan. Op twintig kilometer hoogte
zweven wij in onze raket boven
een woest, ontoegankelijk: gebied.
Bedekt met een laag goud? Wel
nee! Al is het naar onze opvattin
gen nu volle maan de zon be
schijnt dus rechtstandig de maan-
helft, die naar de aarde is gekeerd
de weerschijn is lang niet zo
helder als hij in 's mensen ogen
lijkt. Een grauwe laag verweerd
gesteente bedekt de flanken van de
dreigend omhoog priemende toppen.
Er zijn er bh. die minstens even
hoog zijn. als de onoverwinnelijke
Mount Everest ha „onze" Himalaja.
Die maangebergten zijn niet met
eeuwige sneeuw bedekt. Waarom
niet? Omdat onze satelliet nog veel
onvriendelijker is dan hij op het
eerste gezicht lijkt. Hij heeft vrij
wel helemaal geen dampkring; vrij
wel niet, want sommige astronomen
menen te hebben waargenomen, dat
er nog een heel ijle laag gassen
boven de maan bodem zweeft. De
dichtheid van die maan-atmosfeer
zou maximaal éên-tweeduizendste
zijn van de aardse. 'tMag 'geen.
naam hebben. En dan: die damp
kring, of wat er voor door moet
gaan, zou alleen bestaan uit zware
gassen, zoals koolzuur, dat giftig is
voor mensen. Geen zuurstof, onont
beerlijk voor aards leven. Water,
dus ook ijs en sneeuw zullen wij
er vergeefs zoeken.
We zijn nu over de gebergten
die de astronomen aardse namen
hebben gegeven, zoals de Apennij
nen, Je Alpen, de Kaukasus
heengezweefd en zien onder ons een
uitgestrekte laagvlakte, ook al aards
..gedoopt": de Zee van de Regen.
Ook deze is bedekt met die grau
we, asachtige laag. Op het zuidelijk
halfrond is het landschap (of
„maanschap"?) héél vreemd: dui
zenden kraters bedekken het maan
gelaat. Dat lijkt wel door een. kos
mische pokkenepidemie geschonden.
Vanuit een paar geweldig grote
kraters wijzen, als lichtende vin
gers, stralen naar alle zijden. Dwars
er doorheen, ook door de krater-
wallen en -vlakten, tientallen kilo
meters lange, diepe barsten, („ril
len"), alsof de maanhuid door on
tembare krachten van binnen uit is
opengereten.
Waar we kijken, niets .duidt op
leven. De grote .zeeën zijn volko
men leeg: het zijn. trouwens geen
zeeën, want ze bevatten geen drup
pel water. En de kraters, waarin
vroegere maan begluur ders vestingen
van Selenieten (maanbewoners)
meenden te zien, zijn eveneens leeg,
onbewoond, onherbergzaam.
Niets, letterlijk niets blijft er over
van alle lieflijke fantasieën, die ro
mantische aardbewoners verzonnen
over de maan. Zelfs Hansens super-
ber# (naar ons toegekeerd) en luwe
maanvallei (aan de andere zijde van
de maan) zijn naar het barre rijk
der fabelen verwezen. Jammer voor
de Franse fantast-astronoom Camil-
le FJamtnarion, die geloofde: „Daar
aan de „achterzijde" van de maan
déér kunnen zich zeeën en
vruchtbare landen bevinden, ddar
kunnen schaduwrijke bossen de ber
gen bekleden; déir kunnen bezielde
wezens een schuilplaats hebben ge
vonden en middelen van bestaan,
daér kan een mensheid leven en
bloeien, zonder dat het ons- mogelijk
is er de geringste wetenschap van
te hebben:'.
Ja, Hansens superberg. Die brave
sterrenkundige uit Gotha had nl.
in 1856 berekend, dat het zwaarte
punt van de maan niet samenviel
met zijn middelpunt, gelijk bij ie
dere ordentelijke bol het geval is,
maar 59 km. er buiten, van óns
vandaan, zou liggen. Dat betekende,
als het waar was, dat de maan ei
genlijk eivormig was. met de punt
naar ons toe als een ontzaglik ho
ge berg. De bolle kant zou een
laagvlakte zijn, waarheen alle wa
ter en lucht die op de maan. zou
den zijn, waren gevloeid. Maar nlfet
lang nadat Hansen zijn opzienba
rende „onthulling"- had gedaan re
kende Newcomb nog eens heel pre
cies na wat Hansen hem had vóór-
gerekend. En hij vond, dat het ver
schil tussen maanmid-
delpunt en -zwaarte
punt hoogstens 3 km
kon zijn. Weg super-
berg, weg lieflijk van
melk en honing over
vloeiend dal. Dat trou
wens niet zó lieflijk
kon,zijn geweest, om
dat de atmosfeer er
toch maar een maxi
male dichtheid van
één-zestigste van de
aardse zou hebben ge-
gehad. Alscf je op aarde op een 30
kilometer hoge berg staat. Op de
Mount Everest hoog: rond negen
km ia het al niet om te harden,
laat staan op die denkbeeldige aardse
superberg of in die droomzoete
maanvallei.
We dalen aan de „westkust" van
de „Zee der Helderheid" en stap
pen uit. nadat we ons ruimtepak
zorgvuldig gesloten en de zuurstof-
toevoer geregeld hebben. Inderdaad,
ook hier geen greintje goud. Maar
wel ervaren we dadelijk iets won
derlijks: iedere normale voetstap
brengt ons zes meter zwevend voor
uit Die kist met gereedschappen,
welke op aarde zestig kilo woog,
tillen we nu met het grootste ge
mak: ,hij „weegt" nog «laar tien
kilo. Het steengruis, dat we met
(schijnbare) reuzenkracht weg
schoppen, valt niet maar dwarrelt
als sneeuw omlaag. Hoe dat komt?
i: de maan is veel kleiner dan
de aarde. hy bevat veel minder
■materie en daarom is de zwaarte
kracht er maar één-zesde van die
op aarde.
Rechts van ons rijzen de ruige
rotsen van de Kaukasus omhoog,
links voor ons zien we de scherp
gekante toppen der Apennijnen.
Geen wolken, geen mist, nergens.
Het gehele landschap lijkt, wel een
foto. genomen met een plsat, die
uitsluitend gevoelig is voor infra
rood licht: alles is haarscherp en
glashard. Er is immers geen damp
kring, die de contouren ver2acht,
de verten verdoezelt. En daardoor
is er ook geen. wind op de maan,
en geen „weer".
We gaan op weg en vergeten niet
onze ski's mee te nemen. Ze „we
gen" trouwens vrijwel niets meer,
dus waarom nietVlak voor ons
golft het terrein even omhoog, als
of een lage krater zich daar ver
heft. Binnen een uur hebben we
de dertig kilometer afstand afge
legd, beklimmen zonder moeite de
verpulverde wal van Linné (men
selijke onderscheiding van de
Zweedse plantkundige Linnaeus') en
blijven stomverwonderd staan. Voor
ons strekt zich een vrij grote
sneeuwvlakte uit. Een van ons bukt
zich, grijpt met beide handen, in de
verblindend witte laag en -wil er
sneeuwballen vaneneden. Maar het
is geen sneeuw zoals wij die van
onze winterse straten kennen, wel
tot fijne kristallen bevroren kool
zuurgas. Nu de zon het maange-
zicht onbarmhartig teistert er is
toch geen. dampkring, die de stra
ling tempert! is de temperatuur
aan de oppervlakte tot boven de
honderd graden celsius gestegen en
een groot deel van de „sneeuw"
verdampt. Over twee weken is het
„nieuwe maan", dan beschijnt de
zon de andere zijde en koelt deze
kant af tot meer dan honderd gra
den onder nul. Dan „sneeuwt" het
koolzuurgas, dat via maanspleten
uit de ongetwijfeld nog hete maan-
kern ontwijkt, neer en bedekt Lin
né en andere maanvlakten.
We laten onze kans om te skieën
niet lopen, we binden de lange lat
ten onder en glijden naar Linné's
overzijde. Verderop riet het ge
steente er geheel anders gekleurd
uit, Donkergroen. Wonderlik, dat
wat de bodem bedekt, lijkt op ui
terst primitieve plantengroei. Mossen
zo ongecompliceerd als wij op aar
de niet kennen. Zijn het eigenlijk
wel mossen? Dus toch leven op de
maan? We schrappen wat van dat
groensel af en doen het in de bo
taniseertrommel, Straks zullen we
het nader kunnen onderzoeken.
Mysteries, niets dan mysteries op
de maan. De kraters, die misschien
geen kraters zijn. maar reusachtige
littekens welke inslaande mete
orieten op het maangezicht hebben
achtergelaten. De wetenschappelijke
discussie daarover is nog lang niet,!
geëindigd, en ons-korte bezoek hel
dert nietg. op. De „rillen." lijken ge
makkelijker verklaarbaar: toen de
maan afkoelde en steeds meer
kromp werd zijn versteende huid
te wijd en barstte open. En die
lichtende stralenkransen om de tien
tallen. soms honderden kilometers
wijde „kraters": tot wit poeder ver-
pulverde resten van uiteengespatte
meteorieten? Of vergane lagen puim- 1
steen, dat vulkanen hébben uitge-i
braakt? Laat ons dit tijdens een
latere tocht naderJ onderzoeken. 1
Eén zaak is zeker, en dót wilden j
we toch beslist weten: géén onuit-
puttelijke goudmijn is de maan. Zijn
zogenaamde „gulden glans" ontstaat'
door weerkaatsing van zonlicht op
maan gesteente, dat onder invloed
van de enorme temperatuurverschil-
len tussen maan-dag („volle maan")
en maan-nacht („nieuwe maan") is'
verweerd, en nu een diffuus schijn-
se! naar de aarde kaatst.
En als we dit weten keren we
weer in twee seconden naar de
aarde terug.
Als eren monsterlijk grote robot vliegt
het „maanschip" een rantasiepro-
dukt van WernJier von Braun bo
ven fle reusachtige maankraters. Foto
grafen maken platen van de onher
bergzame vlakten op onze satelliet.
Advertentie LM..)
Do koiirte en voordeligst* opleldlnpi
(Bekend* Schriftelijke Cursus)
BOSTON. Sir Anthony Eden zal
vandaag te Boston in de V.S. worden
geopereerd. Een in 1953 bij een Ope
ratie in het galkanaai geplaatst buisje
zal dan om een Verstopping op te
heffen worden verwijderd.
De chirurg is dr. R. Cattell de
zelfde die Eden vier jaar geleden
heeft geopereerd.
Sir Hor ace Evans, een van koning
in Elizabeth's-persoonlyke medische
adviseurs is gisteravond naar Boston
vertrokken, om, de Amerikaanse
chirurgen te assisteren.
CALCUTTA Volgens berichten
die In Calcutta binnengekomen zön
wordt gevreesd, dat ongeveer 100
pelgrims verdronken zijn, toen een
veerboot op de Ganges dinsdag kap
seisde.
Tot dusverre zijn tien lijken ge-
horgen. Woensdag zijn meer dan 200
pelgrims verdronken in de Goda-
vari rivier bij een soortgelijke ramp.
TUNIS De Tunesische premier,
Bourguiba, heeft verklaard, zijn land
gezien de vertraging in de Franse
wapenleveranties, besloten heeft el
ders zijn heil te zoeken. Binnen
kort wordt te Tunis een Belgische
missie verwacht die moderne gewe
ren zal demonstreren.
(Advertentie IM.)
Te Rotterdam hebben wij, in de
splinternieuwe Bijenkorfde
boekenweek met dè traditionele
schrijversmarkt dichtgesmeten. Ter
wijl wij elkanders werkjes aan de
man trachtten te brengen, keek de
complete Parnassus op ons neer, want
voor die mensen daarboven, zijn dit
natuurlijk ook belangrijke daagjes.
Overeenkomstig mijn jaarlijkse ge
woonte ben ik, in de lunchpauze,
even met de lift het zwerk in geste
gen om te vragen wat de eeuwigen
dit jaar van onze activiteit dachten.
Voltaire schudde het doorgroefde
hoofd over de lauwe eensgezindheid
van al die. schrijvers, daar beneden.
„Wie een pen bezit, voert strijd,"
zei hij.
„Nou er wordt heus wel strijd ge
voerd," antwoordde ik.>,jCijk maar,
er zijn verscheidene critici bij"
„Critiek is een schatting, die men
aan de openbaarheid betaalt om emi
nent te mogen zijn," sprak Swift
hooghartig.
„Dat kan wel zijn," merkte ik op.
Maar ik toeet dot er schrijvers be
staan, die diep onder de critiek lij
den."
„De critiek heeft nog «ooit gedood
wat leven moest," sprak Chateau
briand droogjes.
„Das Recht zur Kritifc gibt die
Pflicht zur Wahrkeit," riep een op
gewonden man met een klein snor
retje.
„Wie is die ventV vroeg ik. „Een
schrijver?"
„Nauwelijks," antwoordde Molière.
„Hij heet Adolf Bitier 0} Hilter of
zoiets. Ze schenen hem beneden het
heilige kruis nagegeven te hebben,
toen bij eindelij fc opdonderde
„Hitier?" riep ik. „Wat moet die
in vredesnaam hier? Hoort hij bij
jullie thuis?"
Molière schudde het hoofd.
„Nee," zei hij. „Maar men kan het
met de hemel op een accoordje
gooien. En bZyfcbaar met de hel ook."
„Wie is dat aardige jonge meisje
dat daar achter dat stalletje staat?"
vroeg een der eeuwigen.
„O, die heeft een heel gedurfd
boek géschreven," zei ik,
„Een passende vraag ooor onze
tijd," stelde Otto Wefcjs. „Mag een
meisje boeken schrijven, afe ze zelf
niet zou mogen lezen?"
„Nou ja, het is niet alleen gedurfd"
zei ik. .get is ook diepzinnig. Ik
heb er trouwens maar weinig uan
begrepen."
„Gemakkelijk geschreven moei
lijk gelezen. Moeilijk geschreven, ge
makkelijk gelezen," vond Sheridan.
,Jk «fnd bet een erg mooi boek,'
zei ik.
„Men prijst gewoonlijk slechts, om
zelf geprezen te worden," merkte
La Rochefoucauld op,
„Zeg, wie is die stille, bleke knaap
daar, -dis niets' verkoopt?"vroeg
'Schnitzler,
„Een experimenteel jongmens," ant
woordde ik. is «iet de belang
rijkste van het troepje..."
Schnitzler knikte begrijpend.
„In elk tijdperk ontwikkelt zich
een letterkundige manier, die ook
de geringere talenten meer of
minder handig weten te exploi
teren," zei hij. Hun prestaties paro
diëren onvrijwillig de stijl van dat
tydperk."
„Maar mijn vrouw en ik slaan
hem héél hoog aan," riep ik.
,Jiet oordeel over litteratuur,
klonk het„wordt door vrouwen te
vaak bepaald door de voorstelling
die z|j zich van de auteur maken
en bij mannen, door de voorstelling
die zij zich van zichzelf maken."
Toen ik goed keek, zag ik dat
Victor van Vriesland deze woorden
sprak: -
En ik begreep, dat ik terug was
op aarde.
Kronkel.
(Advertentie LM.)
'T WORDT AL DOMKtR... J OP Dit ÓPOOKEILAND
VlDDjtDM VfETOt nORbÊIi k HOE HAAL JE'T IH )t
MOETEN WACHTEM A HOON)
OP tl ET RUWE VLOT PEDPE Lit) Dt JOttOEttb W HET OOM REP
HEG. ZE HETEN TUtT DAT ZE Et/1 VtRSUKtUttb RAI?
&OORD HEB&En
HEB JE
)0n&fcMS
WEER
2978. —Jaap Terwinde heeft een geweer gegre
pen en één welgemikt schot is voldoende om
Voisin te doen begrijpen, dat het spel voor hem
uit is." -met een kreet van pijn laat hij zijn pistool
vallen en even later is hij gevangene aan boord
van riin eigen, schipl Jaap laat de bewaking over
aan Ah doel en klautert zelf aan boord van de
„Laura". „Rob" roept hij luid, „waar zit je?" Rob
kan zijn oren haast niet geloven: die stem zou
hij uit duizenden herkennen!Hij rent de trap
op en ja, daar staat de doodgewaande Jaap Ter-
winde. „Hoe kom jij in 's hemelsnaam hier?"
stamelt hij. „Dat vertel ik je later wel eens," ant
woordt Jaap, „het lijkt me nu zaak, dat je zo
gauw mogelijk dit schip verlaat, want de „Laura"
zal het niet lang meer maken. Kom mee aan boord
van het schip van die mooie zeerover, die er met
het goud van de sheik vandoor wilde gaan."
Zijn derde uitte zich in een verwen
sing, en dat was na verloop van vijf
vluchtige minuten, toen hij neerviel
boven op het vrachtje, waarmee hij
worstelde. Hij veegde zijn voorhoofd
af en zag, over een hoop zakken met
eetwaren heen, John Bellew naar hem
kijken, met een spottende, half min-
acntende blik.
„Hemel!" verklaarde die apostel
van het harden. „Uit onze lendenen
is een geslacht vaa( zwakkelingen
voortgekomen. Toon ik zestien jaar
was, was zo iets een spel voor my."
„Je vergeet, waarde oom," ant
woordde Kit, „dat ik niet bij bere-
vlees ben opgevoed."
„En voor mij is het nog een spel,
ala ik zestig jaar ben."
„Dat moet je mij laten zien."
John Bellew deed 't. Hy was acht
en veertig jaar, maar bukte zich over
de zak, pakte hem stevig beet, balan
ceerde hem, hief hem omhoog en
en stond plotseling rechtop, met de
zak meel op z'n schouders.
„Een slag, mijn jongen, een slag
en een ruggegraat"
Kit nam eerbiedig rijn hoed af.
„Je bent een wonder, oom, een
groot wonder oom. Denk je, dat ïk
die slag ook kan leren?"
John Bellew haalde zijn schouders
op.
iyJe zult wel op de terugreis zyn,
als wij vertrekken."
„Wees maar niet bang," bromde Kit
„Daar ginds is O'Hara, de brullende
leeuw. Ik ga niet terug, eer ik moet."
m
Kit's eerste tocht als lastdrager had
succes. Tot aan Finnegan's Crossing
was het hun gelukt Indianen te huren
om de uitrusting van vijf en twintig
honderd pond te dragen. Van dat
punt af moesten hun eigen ruggen het
werk doen. Zij spraken af iedere dag
ongeveer een myl af te leggen. Dat
leek gemakkelijk op papier. Daar
John Bellew ln het kamp zou blijven
om voor kok te spelen, sou hij niet
in staat zijn meer dan een enkele
vracht nu en dan te brengen; dus
rustte op elk der drie jonge mannén
de taak, elke dag acht honderd pond
een mijl ver te dragen. Indien zij pak
ken van vijftig pond maakten, bete
kende dit een dagelijkse tocht van
zestien mijlen met een vracht en van
vijftien mijlen zonder „Om
dat wy de laatste keer niet terug
gaan," legde Kit uit aan de anderen;
pakken van tachtig pond betekenden
negentien mijl lopen elke dag; en pak
ken van honderd pond slechts vijf
tien mijlen.
„Ik houd niet van lopen," zei Kit.
,Daarom zal ik een vracht van hon
derd pond dragen." Hij zag een on
gelovig lachje op het gezicht van rijn
oom en voegde er haastig bij: „Na
tuurlijk zal ik mij eerst oefenen.
Men moet eerst de handgrepen van
de kunst leren. Ik zal beginner met
vijftig."
Dat deed hij, en legde opgewekt de
afstand af. Hij liet de zak vallen bij
de eerstvolgende pleisterplaats en
stapte vlug terug. Het was gemakke
lijker dan hij had gedacht. Maar die
twee mijlen hadden zijn beste krach
ten reeds uitgeput en het ongewone
werk viel hem nu veel zwaarder. Zijn
tweede vracht was vyf en zestig pond.
Dat was moeilyker. en hij stapte niet
langer zo opgewekt voort. Verschei
dene keren ging hij, volgens de ge
woonte der lastdragers, op de grónd
zitten, met zijn vracht echter zich,
rustend tegen een rots of boomstam,
i Bij de derde vracht tverd hij verme
tel. Hij maakte de draagriemen vast
aan een zak met bonen van vijf en.
negentig pond en begaf zich op weg.
Na honderd meter te hebben afge-
legd, voelde hij, dat hij zou bezwij-
I ken. Hij ging zitten en droogde zijn
gezicht af-
„Korte afstanden en korte rustpo-
zen," mompelde hij. „Dat is het ge-
heim."
Soms legde hij zelfs geen honderd
i meter af, en telkens als hij weer op
krabbelde voor een volgende korte
afstand, was zijn vracht ontegenzeg
gelijk zwaarder geworden, Hy hijg
de naar adem, en het zweet stroomde
over zijn gezicht en zajn ganse li
chaam. Eer hfj een kwart mijl had
afgelegd, trok hij zijn wollen hemd
uit en hing het op een boom. Een
poos later wierp hij zfjn hoed weg.
Aan het einde van een halve mijl
moest hij erkennen, dat hij op was.
Hij had zich nog nooit in zijn leven zo
ingespannen, en hij wist, dat hy niet
meer kon. Toen hij daar zat te hijgen,
viel zijn blik op de grote revolver
en de zware patronengordel.
„Tien pond vracht," spotte hy, ter
wijl hij hem losgespte.
Hij nam niet de moeite hem op een
boom te hangen, maar wierp hem in
het kreupelhout. En terwijl de einde
loze stroom pakdragers hem voorbij
ging op hun heen- en terugweg, merk
te hij op, dat de andere nieuwelingen
ook hun schietwapens begonnen weg
te werpen.
Zijn korte afstanden werden steeds
korter. Soms kon hij slechts honderd
voet voortwaggelen, en dan nood
zaakte het onheilspellende kloppen,
van zijn hart tegen zijn trommelvlies
en het ellendige knikken van zijn
knieën hem te rusten. En rijn rust
pozen werden langer. Maar zyn geest
was bezig. Het was een afstand van
acht en twintig mijlen, welke zij met
hun vrachten moesten afleggen en
dia evenveel dagen vertegenwoordig
de, en dit was volgens het algemene
gevoelen het gemakkelijkste gedeel
te er van. „Wacht tot je Chilcoot be
reikt," 2eiden anderen hem, toen zij
zaten te rusten en praten, „waar je
met handen en voeten moet klim
men."
„Ik zal Chilcoot nooit bereiken,"
was zijn antwoord. „Ik niet. Lang te
voren zal ik rustig slapen ih mijn
bedje onder het mos."
(Wordt vervolgd)