HINDERLIJK CONFLICT DE MAAN: een grauwe verweerde klomp steen 81 ..Geen schatte de ruimte" Eden wordt geopereerd Eeuwigen f[nap dp die kale schutting met Cefa Bever Suifenbijts rCHECHAQUO- onder de goudzoekers door-——— JACK LONDON Kapitein van. „Kars" in Kopenhagen veroordeeld 13 dagen m STAATSEXAMEN (HBS Gymn.) RESA-HILVERSUM Weer pelgrims in India verdronken SPROETJE SPARKS door FRANK GÖDWI T-rVi Zaterdag 13 april 1937 WANNEER er te eniger tijd een definitieve regeling voortkomt uit het huidige conflict tussen de tandartsen en de'ziekenfondsen, dan kan achteraf dus -worden vastgesteld, dat het geval toch ook nog een goede kant heeft gehad. Op het ogenblik ziet het er intussen nog niet naar uit, dat een regeling aanstaande is. De Maat schappij tot Bevordering der Geneeskunst heeft arbitrage aangeboden, xnaar wie het voorstel nauwkeurig leest en zich dan verdiept in de heus niet eenvoudige conflict-materie, die blijkt dat deze tussenkomst slechts tot een gedeeltelijke oplossing kan leiden. De reactie van. de ziekenfond sen is tot dusver dan ook niet gunstig. Er is in dit conflict iets, wat ons niet bevalt. Men heeft ons van de kant der Maatschappij voor de Tandheelkunde zeer uitdrukkelijk verze kerd, het te betreuren, dat de patiënten de dupe wordenmaar de Maat schappij kan niet ontkennen, dat dit desondanks het geval is. Wanneer dan ook in een vanwege deze organisatie uitgegeven memorandum staat te lezen, dat ze een aantal maatregelen heeft genomen om de tandheel kundige verzorging van ziekenfondsverzekerden te waarborgen, dan moet •worden vastgesteld, dat het resultaat van deze maatregelen miniem is. De tandartsen brengen hun nieuwe tarief in. rekening; aan de patiënten. En de ziekenfondsen betalen niet. Gevolg stopzetting van een belangrijke tak van jawel medische zorg voor een groot deel der bevolking. Nu is een slechte kies iets anders dan een longontsteking; in zoverre hoeft een tandarts zich minder zorgen te maken dan een huisdokter zou moeten, doen in het ondenkbare geval, dat zijn organisatie eens een soort gelijke houding zou aannemen als nu de Maatschappij voor Tandheel kunde. Dat neemt echter niet weg, dat een tikje meer gewetensvolheid van de Maatschappij voor de Tandheelkunde, die de betekenis van het werk van de tandartsen zelf het allerbeste kent, wei prettig zou zijn. geweest. WIE aanvoert, dat de ziekenfondsen ook allesbehalve vrijuit gaan, die dient er rekening mee te houden, dat zij het conflict niet hebben geproclameerd. Het is de organisatie der tandartsen ge weest, die tot de tegenpartij heeft gezegd: er ja zo lang al ge praat, wij hebhen al zoveel van onze eisen laten vallen, wanneer ge nu niet per 1 april onze berekening aanvaardt, js de band tussen ons en U verbroken. Op dat moment was 1 april al erg dichtbij; te dichtbij om een noodregeling nog een kans te geven, hetgeen kennelijk ook niet de bedoeling was. Het is geschied in arren moede (zei men ons)het is echter ook wel degelijk geschied met het oogmerk, de eigen mening aan anderen op te leggen. Deze dingen gebeuren wel meer, maar in de medische sfeer liggen ze toch wel wat anders dan in.die van kapitaal en arbeid. De tandartsen zeggen, dat ze hun beroep op verantwoorde wijze moeten, uitoefenen, het geen natuurlijk een voortreffelijk standpunt is; maar minder voortreffelijk is, dat zij In het huidige stadium anderen in feite, het recht ontzeggen hierover ook een oordeel te hebben, en er aan medewerken, de belangen te verwaarlozen, die aan bun zorgen rijn toevertrouwd. Overigens is de stelling, dat de honorariumkwestie niet voorop staat, wel ietwat een doekje voor het bloeden. Voor de ziekenfondsen gaat het in ieder geval wel degelijk om datgene, wat ze de tandartsen schuldig zijn; voor hun diensten. En deze laatsten kunnen in redelijkheid niet volhouden, dat de fondsen geen oordeel mogen en kunnen hebben over wat hun toe-! komt. Zonder de erkenning van dit recht ware van de aanvang af alle overleg zinloos geweest. i MEM hegrijpe ons goed: wij zeggen niet dat de tandartsen teveel J vragen. Wij rijn niet ze erg deskundig op dit punt, zomin als wij deskundig zijn voor wat betreft de betaling van zeer vele andere groepen Nederlanders. Wat wij wel weten echter is, dat de mening, feitelijk veel meer te moeten verdienen, leeft bij welhaast alle' lagen van ons volk. Misschien dat de drang naar hoger loon of beloning iets is verflauwd in deze tijd van bestedingsbeperking; maar de bespre-, kingen tussen tandartsen en ziekenfondsen dateren nu eenmaal niet van vandaag o£ gisteren. Wanneer één groep in verhouding tot de andere duidelijk tekort komt, moet daarin worden voorzien; maar moeilijker wordt de zaak, wanneer alle groepen in meerdere of mindere mate meBen, tekort te komen. In dat geval is enige toegefelijkheid en enig besef, zich te moeten schikken in het onvermijdelijke, wel noodzakelijk, zal het leven nog iet of wat marcheren. Dit is eens te meer een argument tegen de kortsluiting, die de tand- artsen hebben veroorzaakt. Natuurlijk geloven rij in bun goed recht en natuurlijk moeten rij in' staat zijn, hun beroep op verantwoorde wijze te beoefenen. De eis van een behoorlijke beroepsbeoefening is echter niet énkel Billijk voor de tandartsen. Hun plaats js niet buiten de regels en hoven de natie. Gesteld mag worden dav wanneer er algemeen in Neder land aan de dingen nog het een en ander ontbreekt, zij er hun deel van. zullen moeten dragen. Deze gedachten bieden wij hun bescheidenlek ter overweging aan. KOPENHAGEN De gezagvoer der van het 352 tou metende Neder landse vaartuig „Kars", de dertigja rige B. V. uit Groningen, is te Ko penhagen tot vier maanden gevange nisstraf veroordeeld wegens overtre ding van de douanebepalingen. Hij zou bij verscheidene bezoeken aan Kopenhagen 420-000 sigaretten hebben gekocht zonder accijns te be talen, z.g. om andere Nederlandse schepen te bevoorraden. Hij had ech ter een groot deel van deze hoeveel heid inDenemarken verkocht en kocht bovendien in het buitenland een grote voorraad sigaretten om deze in Dene marken van dhand te doen. V. moet alsnog veertigduizen kronen aan douanerechten betalen. (Advertentie LM.) OBËR BAYURIÏ (Peking) f 155.- Iedere Maandag af: Amsterdam, I Den Haag, Rotterdam en Breda. I Volledig pension op 2-pers, kamers etc., excursies inbegrepen Inl-TourJngcfub HOLLAND, Lunteren. Tel. Oa388 - 364 I N. van Dijk, Rozen laan 97b, R'dam. Tel. OiSÖO-82124 STOCKHOLM Een woordvoer der van het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken heeft vrijdag verklaard, dat Zweden nog geen be sluit heeft genomen over een even tuele uitrusting van zijn strijdkrach ten met tactische atoomwapens. (Van een onzer redacteuren) De „Jules Veme I" staat gereed voor vertrek. Wemher van Braun heeft hem nog ontworpen. Tachtig meter hoog is het gevaarte, slechts dertig meter lager dan de Utrecht se Domtoren. Doorsnee aan de voet: twintig meter. Totaal gewicht vóór de start: zeseneenhalf miljoen kilo. Het is een driedelige raket, de ho- - venste „trap" zal ons eerst naar het ruimtestation „Estella VIT* voe- ren, daar zullen we brandstoffen (tanken o.a. de nieuwste super- 1 atomaire alcohol, onmisbaar voor 'het waterstoffusieproces, dat de tstuwkracht levert en dan vliegen iwe verder. Eindhalte: de maan. 1 Onze uitrusting: uiteraard het I nieuwste ruimtepak, gemaakt van i onsch eerbaar. door schroeiende hitte i noch felle kóu beïnvloedbaar plas tic, dat luchtdicht is gelast. Het zit bijzonder ruim, want het moet ook ons zuurstofapparaat, en de kool zuur- en waterbindingspreparaten beschermen. En nog een groot aan- tal kleinere instrumenten oun. de uiterst fijne toestelletjes, die zullen aangeven of ultraviolette-, röntgen- of kosmische straling door het om hulsel dringt en ons leven bedreigt Verder: houwelen en. nylonkoor- den, net als de aardse bergklim- mers. Want de maan is geen gladde bol, glanzend als een opgepoetste koperen schotel, al lijkt het soms zo. En botaniseertrommels ja, heus! en laat ons ook niet ver geten ski's. Of we die nodig zullen hebben? MisschienDe maanauto, volgens ontwerp van prof. dr. Her mann Oberth, zit al zij het ge demonteerd en. in stevige kisten verpakt opgeborgen in de baga geruimte van onze „Jules Verne I". We maken in onze fantasie de sprong naar „Estella VU" in één seconde en in nóg een seconde van het ruimtestation naar de maan. We arriveren daar bij de bergmas- sleven, die zich uitstrekken tussen de (zogenaamde) Zee der Helder- held en de Zee van de Regen, op het noordelijk halfrond van de maan. Op twintig kilometer hoogte zweven wij in onze raket boven een woest, ontoegankelijk: gebied. Bedekt met een laag goud? Wel nee! Al is het naar onze opvattin gen nu volle maan de zon be schijnt dus rechtstandig de maan- helft, die naar de aarde is gekeerd de weerschijn is lang niet zo helder als hij in 's mensen ogen lijkt. Een grauwe laag verweerd gesteente bedekt de flanken van de dreigend omhoog priemende toppen. Er zijn er bh. die minstens even hoog zijn. als de onoverwinnelijke Mount Everest ha „onze" Himalaja. Die maangebergten zijn niet met eeuwige sneeuw bedekt. Waarom niet? Omdat onze satelliet nog veel onvriendelijker is dan hij op het eerste gezicht lijkt. Hij heeft vrij wel helemaal geen dampkring; vrij wel niet, want sommige astronomen menen te hebben waargenomen, dat er nog een heel ijle laag gassen boven de maan bodem zweeft. De dichtheid van die maan-atmosfeer zou maximaal éên-tweeduizendste zijn van de aardse. 'tMag 'geen. naam hebben. En dan: die damp kring, of wat er voor door moet gaan, zou alleen bestaan uit zware gassen, zoals koolzuur, dat giftig is voor mensen. Geen zuurstof, onont beerlijk voor aards leven. Water, dus ook ijs en sneeuw zullen wij er vergeefs zoeken. We zijn nu over de gebergten die de astronomen aardse namen hebben gegeven, zoals de Apennij nen, Je Alpen, de Kaukasus heengezweefd en zien onder ons een uitgestrekte laagvlakte, ook al aards ..gedoopt": de Zee van de Regen. Ook deze is bedekt met die grau we, asachtige laag. Op het zuidelijk halfrond is het landschap (of „maanschap"?) héél vreemd: dui zenden kraters bedekken het maan gelaat. Dat lijkt wel door een. kos mische pokkenepidemie geschonden. Vanuit een paar geweldig grote kraters wijzen, als lichtende vin gers, stralen naar alle zijden. Dwars er doorheen, ook door de krater- wallen en -vlakten, tientallen kilo meters lange, diepe barsten, („ril len"), alsof de maanhuid door on tembare krachten van binnen uit is opengereten. Waar we kijken, niets .duidt op leven. De grote .zeeën zijn volko men leeg: het zijn. trouwens geen zeeën, want ze bevatten geen drup pel water. En de kraters, waarin vroegere maan begluur ders vestingen van Selenieten (maanbewoners) meenden te zien, zijn eveneens leeg, onbewoond, onherbergzaam. Niets, letterlijk niets blijft er over van alle lieflijke fantasieën, die ro mantische aardbewoners verzonnen over de maan. Zelfs Hansens super- ber# (naar ons toegekeerd) en luwe maanvallei (aan de andere zijde van de maan) zijn naar het barre rijk der fabelen verwezen. Jammer voor de Franse fantast-astronoom Camil- le FJamtnarion, die geloofde: „Daar aan de „achterzijde" van de maan déér kunnen zich zeeën en vruchtbare landen bevinden, ddar kunnen schaduwrijke bossen de ber gen bekleden; déir kunnen bezielde wezens een schuilplaats hebben ge vonden en middelen van bestaan, daér kan een mensheid leven en bloeien, zonder dat het ons- mogelijk is er de geringste wetenschap van te hebben:'. Ja, Hansens superberg. Die brave sterrenkundige uit Gotha had nl. in 1856 berekend, dat het zwaarte punt van de maan niet samenviel met zijn middelpunt, gelijk bij ie dere ordentelijke bol het geval is, maar 59 km. er buiten, van óns vandaan, zou liggen. Dat betekende, als het waar was, dat de maan ei genlijk eivormig was. met de punt naar ons toe als een ontzaglik ho ge berg. De bolle kant zou een laagvlakte zijn, waarheen alle wa ter en lucht die op de maan. zou den zijn, waren gevloeid. Maar nlfet lang nadat Hansen zijn opzienba rende „onthulling"- had gedaan re kende Newcomb nog eens heel pre cies na wat Hansen hem had vóór- gerekend. En hij vond, dat het ver schil tussen maanmid- delpunt en -zwaarte punt hoogstens 3 km kon zijn. Weg super- berg, weg lieflijk van melk en honing over vloeiend dal. Dat trou wens niet zó lieflijk kon,zijn geweest, om dat de atmosfeer er toch maar een maxi male dichtheid van één-zestigste van de aardse zou hebben ge- gehad. Alscf je op aarde op een 30 kilometer hoge berg staat. Op de Mount Everest hoog: rond negen km ia het al niet om te harden, laat staan op die denkbeeldige aardse superberg of in die droomzoete maanvallei. We dalen aan de „westkust" van de „Zee der Helderheid" en stap pen uit. nadat we ons ruimtepak zorgvuldig gesloten en de zuurstof- toevoer geregeld hebben. Inderdaad, ook hier geen greintje goud. Maar wel ervaren we dadelijk iets won derlijks: iedere normale voetstap brengt ons zes meter zwevend voor uit Die kist met gereedschappen, welke op aarde zestig kilo woog, tillen we nu met het grootste ge mak: ,hij „weegt" nog «laar tien kilo. Het steengruis, dat we met (schijnbare) reuzenkracht weg schoppen, valt niet maar dwarrelt als sneeuw omlaag. Hoe dat komt? i: de maan is veel kleiner dan de aarde. hy bevat veel minder ■materie en daarom is de zwaarte kracht er maar één-zesde van die op aarde. Rechts van ons rijzen de ruige rotsen van de Kaukasus omhoog, links voor ons zien we de scherp gekante toppen der Apennijnen. Geen wolken, geen mist, nergens. Het gehele landschap lijkt, wel een foto. genomen met een plsat, die uitsluitend gevoelig is voor infra rood licht: alles is haarscherp en glashard. Er is immers geen damp kring, die de contouren ver2acht, de verten verdoezelt. En daardoor is er ook geen. wind op de maan, en geen „weer". We gaan op weg en vergeten niet onze ski's mee te nemen. Ze „we gen" trouwens vrijwel niets meer, dus waarom nietVlak voor ons golft het terrein even omhoog, als of een lage krater zich daar ver heft. Binnen een uur hebben we de dertig kilometer afstand afge legd, beklimmen zonder moeite de verpulverde wal van Linné (men selijke onderscheiding van de Zweedse plantkundige Linnaeus') en blijven stomverwonderd staan. Voor ons strekt zich een vrij grote sneeuwvlakte uit. Een van ons bukt zich, grijpt met beide handen, in de verblindend witte laag en -wil er sneeuwballen vaneneden. Maar het is geen sneeuw zoals wij die van onze winterse straten kennen, wel tot fijne kristallen bevroren kool zuurgas. Nu de zon het maange- zicht onbarmhartig teistert er is toch geen. dampkring, die de stra ling tempert! is de temperatuur aan de oppervlakte tot boven de honderd graden celsius gestegen en een groot deel van de „sneeuw" verdampt. Over twee weken is het „nieuwe maan", dan beschijnt de zon de andere zijde en koelt deze kant af tot meer dan honderd gra den onder nul. Dan „sneeuwt" het koolzuurgas, dat via maanspleten uit de ongetwijfeld nog hete maan- kern ontwijkt, neer en bedekt Lin né en andere maanvlakten. We laten onze kans om te skieën niet lopen, we binden de lange lat ten onder en glijden naar Linné's overzijde. Verderop riet het ge steente er geheel anders gekleurd uit, Donkergroen. Wonderlik, dat wat de bodem bedekt, lijkt op ui terst primitieve plantengroei. Mossen zo ongecompliceerd als wij op aar de niet kennen. Zijn het eigenlijk wel mossen? Dus toch leven op de maan? We schrappen wat van dat groensel af en doen het in de bo taniseertrommel, Straks zullen we het nader kunnen onderzoeken. Mysteries, niets dan mysteries op de maan. De kraters, die misschien geen kraters zijn. maar reusachtige littekens welke inslaande mete orieten op het maangezicht hebben achtergelaten. De wetenschappelijke discussie daarover is nog lang niet,! geëindigd, en ons-korte bezoek hel dert nietg. op. De „rillen." lijken ge makkelijker verklaarbaar: toen de maan afkoelde en steeds meer kromp werd zijn versteende huid te wijd en barstte open. En die lichtende stralenkransen om de tien tallen. soms honderden kilometers wijde „kraters": tot wit poeder ver- pulverde resten van uiteengespatte meteorieten? Of vergane lagen puim- 1 steen, dat vulkanen hébben uitge-i braakt? Laat ons dit tijdens een latere tocht naderJ onderzoeken. 1 Eén zaak is zeker, en dót wilden j we toch beslist weten: géén onuit- puttelijke goudmijn is de maan. Zijn zogenaamde „gulden glans" ontstaat' door weerkaatsing van zonlicht op maan gesteente, dat onder invloed van de enorme temperatuurverschil- len tussen maan-dag („volle maan") en maan-nacht („nieuwe maan") is' verweerd, en nu een diffuus schijn- se! naar de aarde kaatst. En als we dit weten keren we weer in twee seconden naar de aarde terug. Als eren monsterlijk grote robot vliegt het „maanschip" een rantasiepro- dukt van WernJier von Braun bo ven fle reusachtige maankraters. Foto grafen maken platen van de onher bergzame vlakten op onze satelliet. Advertentie LM..) Do koiirte en voordeligst* opleldlnpi (Bekend* Schriftelijke Cursus) BOSTON. Sir Anthony Eden zal vandaag te Boston in de V.S. worden geopereerd. Een in 1953 bij een Ope ratie in het galkanaai geplaatst buisje zal dan om een Verstopping op te heffen worden verwijderd. De chirurg is dr. R. Cattell de zelfde die Eden vier jaar geleden heeft geopereerd. Sir Hor ace Evans, een van koning in Elizabeth's-persoonlyke medische adviseurs is gisteravond naar Boston vertrokken, om, de Amerikaanse chirurgen te assisteren. CALCUTTA Volgens berichten die In Calcutta binnengekomen zön wordt gevreesd, dat ongeveer 100 pelgrims verdronken zijn, toen een veerboot op de Ganges dinsdag kap seisde. Tot dusverre zijn tien lijken ge- horgen. Woensdag zijn meer dan 200 pelgrims verdronken in de Goda- vari rivier bij een soortgelijke ramp. TUNIS De Tunesische premier, Bourguiba, heeft verklaard, zijn land gezien de vertraging in de Franse wapenleveranties, besloten heeft el ders zijn heil te zoeken. Binnen kort wordt te Tunis een Belgische missie verwacht die moderne gewe ren zal demonstreren. (Advertentie IM.) Te Rotterdam hebben wij, in de splinternieuwe Bijenkorfde boekenweek met dè traditionele schrijversmarkt dichtgesmeten. Ter wijl wij elkanders werkjes aan de man trachtten te brengen, keek de complete Parnassus op ons neer, want voor die mensen daarboven, zijn dit natuurlijk ook belangrijke daagjes. Overeenkomstig mijn jaarlijkse ge woonte ben ik, in de lunchpauze, even met de lift het zwerk in geste gen om te vragen wat de eeuwigen dit jaar van onze activiteit dachten. Voltaire schudde het doorgroefde hoofd over de lauwe eensgezindheid van al die. schrijvers, daar beneden. „Wie een pen bezit, voert strijd," zei hij. „Nou er wordt heus wel strijd ge voerd," antwoordde ik.>,jCijk maar, er zijn verscheidene critici bij" „Critiek is een schatting, die men aan de openbaarheid betaalt om emi nent te mogen zijn," sprak Swift hooghartig. „Dat kan wel zijn," merkte ik op. Maar ik toeet dot er schrijvers be staan, die diep onder de critiek lij den." „De critiek heeft nog «ooit gedood wat leven moest," sprak Chateau briand droogjes. „Das Recht zur Kritifc gibt die Pflicht zur Wahrkeit," riep een op gewonden man met een klein snor retje. „Wie is die ventV vroeg ik. „Een schrijver?" „Nauwelijks," antwoordde Molière. „Hij heet Adolf Bitier 0} Hilter of zoiets. Ze schenen hem beneden het heilige kruis nagegeven te hebben, toen bij eindelij fc opdonderde „Hitier?" riep ik. „Wat moet die in vredesnaam hier? Hoort hij bij jullie thuis?" Molière schudde het hoofd. „Nee," zei hij. „Maar men kan het met de hemel op een accoordje gooien. En bZyfcbaar met de hel ook." „Wie is dat aardige jonge meisje dat daar achter dat stalletje staat?" vroeg een der eeuwigen. „O, die heeft een heel gedurfd boek géschreven," zei ik, „Een passende vraag ooor onze tijd," stelde Otto Wefcjs. „Mag een meisje boeken schrijven, afe ze zelf niet zou mogen lezen?" „Nou ja, het is niet alleen gedurfd" zei ik. .get is ook diepzinnig. Ik heb er trouwens maar weinig uan begrepen." „Gemakkelijk geschreven moei lijk gelezen. Moeilijk geschreven, ge makkelijk gelezen," vond Sheridan. ,Jk «fnd bet een erg mooi boek,' zei ik. „Men prijst gewoonlijk slechts, om zelf geprezen te worden," merkte La Rochefoucauld op, „Zeg, wie is die stille, bleke knaap daar, -dis niets' verkoopt?"vroeg 'Schnitzler, „Een experimenteel jongmens," ant woordde ik. is «iet de belang rijkste van het troepje..." Schnitzler knikte begrijpend. „In elk tijdperk ontwikkelt zich een letterkundige manier, die ook de geringere talenten meer of minder handig weten te exploi teren," zei hij. Hun prestaties paro diëren onvrijwillig de stijl van dat tydperk." „Maar mijn vrouw en ik slaan hem héél hoog aan," riep ik. ,Jiet oordeel over litteratuur, klonk het„wordt door vrouwen te vaak bepaald door de voorstelling die z|j zich van de auteur maken en bij mannen, door de voorstelling die zij zich van zichzelf maken." Toen ik goed keek, zag ik dat Victor van Vriesland deze woorden sprak: - En ik begreep, dat ik terug was op aarde. Kronkel. (Advertentie LM.) 'T WORDT AL DOMKtR... J OP Dit ÓPOOKEILAND VlDDjtDM VfETOt nORbÊIi k HOE HAAL JE'T IH )t MOETEN WACHTEM A HOON) OP tl ET RUWE VLOT PEDPE Lit) Dt JOttOEttb W HET OOM REP HEG. ZE HETEN TUtT DAT ZE Et/1 VtRSUKtUttb RAI? &OORD HEB&En HEB JE )0n&fcMS WEER 2978. —Jaap Terwinde heeft een geweer gegre pen en één welgemikt schot is voldoende om Voisin te doen begrijpen, dat het spel voor hem uit is." -met een kreet van pijn laat hij zijn pistool vallen en even later is hij gevangene aan boord van riin eigen, schipl Jaap laat de bewaking over aan Ah doel en klautert zelf aan boord van de „Laura". „Rob" roept hij luid, „waar zit je?" Rob kan zijn oren haast niet geloven: die stem zou hij uit duizenden herkennen!Hij rent de trap op en ja, daar staat de doodgewaande Jaap Ter- winde. „Hoe kom jij in 's hemelsnaam hier?" stamelt hij. „Dat vertel ik je later wel eens," ant woordt Jaap, „het lijkt me nu zaak, dat je zo gauw mogelijk dit schip verlaat, want de „Laura" zal het niet lang meer maken. Kom mee aan boord van het schip van die mooie zeerover, die er met het goud van de sheik vandoor wilde gaan." Zijn derde uitte zich in een verwen sing, en dat was na verloop van vijf vluchtige minuten, toen hij neerviel boven op het vrachtje, waarmee hij worstelde. Hij veegde zijn voorhoofd af en zag, over een hoop zakken met eetwaren heen, John Bellew naar hem kijken, met een spottende, half min- acntende blik. „Hemel!" verklaarde die apostel van het harden. „Uit onze lendenen is een geslacht vaa( zwakkelingen voortgekomen. Toon ik zestien jaar was, was zo iets een spel voor my." „Je vergeet, waarde oom," ant woordde Kit, „dat ik niet bij bere- vlees ben opgevoed." „En voor mij is het nog een spel, ala ik zestig jaar ben." „Dat moet je mij laten zien." John Bellew deed 't. Hy was acht en veertig jaar, maar bukte zich over de zak, pakte hem stevig beet, balan ceerde hem, hief hem omhoog en en stond plotseling rechtop, met de zak meel op z'n schouders. „Een slag, mijn jongen, een slag en een ruggegraat" Kit nam eerbiedig rijn hoed af. „Je bent een wonder, oom, een groot wonder oom. Denk je, dat ïk die slag ook kan leren?" John Bellew haalde zijn schouders op. iyJe zult wel op de terugreis zyn, als wij vertrekken." „Wees maar niet bang," bromde Kit „Daar ginds is O'Hara, de brullende leeuw. Ik ga niet terug, eer ik moet." m Kit's eerste tocht als lastdrager had succes. Tot aan Finnegan's Crossing was het hun gelukt Indianen te huren om de uitrusting van vijf en twintig honderd pond te dragen. Van dat punt af moesten hun eigen ruggen het werk doen. Zij spraken af iedere dag ongeveer een myl af te leggen. Dat leek gemakkelijk op papier. Daar John Bellew ln het kamp zou blijven om voor kok te spelen, sou hij niet in staat zijn meer dan een enkele vracht nu en dan te brengen; dus rustte op elk der drie jonge mannén de taak, elke dag acht honderd pond een mijl ver te dragen. Indien zij pak ken van vijftig pond maakten, bete kende dit een dagelijkse tocht van zestien mijlen met een vracht en van vijftien mijlen zonder „Om dat wy de laatste keer niet terug gaan," legde Kit uit aan de anderen; pakken van tachtig pond betekenden negentien mijl lopen elke dag; en pak ken van honderd pond slechts vijf tien mijlen. „Ik houd niet van lopen," zei Kit. ,Daarom zal ik een vracht van hon derd pond dragen." Hij zag een on gelovig lachje op het gezicht van rijn oom en voegde er haastig bij: „Na tuurlijk zal ik mij eerst oefenen. Men moet eerst de handgrepen van de kunst leren. Ik zal beginner met vijftig." Dat deed hij, en legde opgewekt de afstand af. Hij liet de zak vallen bij de eerstvolgende pleisterplaats en stapte vlug terug. Het was gemakke lijker dan hij had gedacht. Maar die twee mijlen hadden zijn beste krach ten reeds uitgeput en het ongewone werk viel hem nu veel zwaarder. Zijn tweede vracht was vyf en zestig pond. Dat was moeilyker. en hij stapte niet langer zo opgewekt voort. Verschei dene keren ging hij, volgens de ge woonte der lastdragers, op de grónd zitten, met zijn vracht echter zich, rustend tegen een rots of boomstam, i Bij de derde vracht tverd hij verme tel. Hij maakte de draagriemen vast aan een zak met bonen van vijf en. negentig pond en begaf zich op weg. Na honderd meter te hebben afge- legd, voelde hij, dat hij zou bezwij- I ken. Hij ging zitten en droogde zijn gezicht af- „Korte afstanden en korte rustpo- zen," mompelde hij. „Dat is het ge- heim." Soms legde hij zelfs geen honderd i meter af, en telkens als hij weer op krabbelde voor een volgende korte afstand, was zijn vracht ontegenzeg gelijk zwaarder geworden, Hy hijg de naar adem, en het zweet stroomde over zijn gezicht en zajn ganse li chaam. Eer hfj een kwart mijl had afgelegd, trok hij zijn wollen hemd uit en hing het op een boom. Een poos later wierp hij zfjn hoed weg. Aan het einde van een halve mijl moest hij erkennen, dat hij op was. Hij had zich nog nooit in zijn leven zo ingespannen, en hij wist, dat hy niet meer kon. Toen hij daar zat te hijgen, viel zijn blik op de grote revolver en de zware patronengordel. „Tien pond vracht," spotte hy, ter wijl hij hem losgespte. Hij nam niet de moeite hem op een boom te hangen, maar wierp hem in het kreupelhout. En terwijl de einde loze stroom pakdragers hem voorbij ging op hun heen- en terugweg, merk te hij op, dat de andere nieuwelingen ook hun schietwapens begonnen weg te werpen. Zijn korte afstanden werden steeds korter. Soms kon hij slechts honderd voet voortwaggelen, en dan nood zaakte het onheilspellende kloppen, van zijn hart tegen zijn trommelvlies en het ellendige knikken van zijn knieën hem te rusten. En rijn rust pozen werden langer. Maar zyn geest was bezig. Het was een afstand van acht en twintig mijlen, welke zij met hun vrachten moesten afleggen en dia evenveel dagen vertegenwoordig de, en dit was volgens het algemene gevoelen het gemakkelijkste gedeel te er van. „Wacht tot je Chilcoot be reikt," 2eiden anderen hem, toen zij zaten te rusten en praten, „waar je met handen en voeten moet klim men." „Ik zal Chilcoot nooit bereiken," was zijn antwoord. „Ik niet. Lang te voren zal ik rustig slapen ih mijn bedje onder het mos." (Wordt vervolgd)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Rotterdamsch Parool / De Schiedammer | 1957 | | pagina 1