VAN RHÖNEDELTA NAAR RHÓNEGLETSCHER De duur dezer opleiding is voor: Timmerlieden, Koperslagers, Bankwerkers en Draaiers met diploma ambachtsschool, 3 jaar bedrijfsschool en 2 jaar werkplaatsprak tijk, totaal dus 5 jaar. Zonder amb.school diploma echter 4 jaar bedrijfsschool en 2 jaar werkplaatspraktijk, totaal 6 jaar. Hieruit blijkt dat voor de ambachtsschool opleiding één jaar wordt afgetrokken. Aan 't eind van de 3, respectievelijk 4 jaar wordt een bedrijfsschooldiploma verstrekt. Bij de opleiding leerling electr. lasschers wordt dit 2 jaar bedrijfsschool en 2 jaar werkplaats praktijk, aan het einde van deze 4 jaar wordt een diploma uitgereikt. Uit voorvermelde blijkt zonneklaar, dat vroegtijdig ambachtsschoolbezoek aanbeve lenswaardig is. Dus direct na de lagere school (zonder 7e leerjaar) de ambachts school bezoeken. De goede leerling zal deze school op 15-jarigen leeftijd met diploma kunnen verlaten. Een jongen met een goed ambachtssch.diploma, die op 15-jarigen leef tijd op de bedrijfsschool wordt geplaatst, zal vóór den militairen diensttijd zijn bedrijfs schooldiploma kunnen bezitten. Nu nog eenige regels over de keuze van het beroep. Te veel ouders denken, dat er maar één mooi beroep is, n.l. dat van bank werker. Tegen deze verkeerde gedachte moet ten zeerste gewaarschuwd worden. Ik noem U b.v. de theoretische opleiding van scheepsbouwer en koperslager, welke even eens zeer omvangrijk en niet minder aan trekkelijk is. v. d. J. (Vervolg). Dadelijk verdween het dier er in en was een oogenblik later gevangen. Wij wisten nog niet of het een gevaarlijke slang was en De jonge kwak is een uitstekend klimmer lieten haar voorloopig met rust, onderwijl den omtrek afzoekend of er zich nog meer van dat gespuis ophield. Maar het bleef bij deze eene, die vermoedelijk tusschen het groen lag te slapen toen wij het grondzeil er over wierpen. Onze tenten stonden nu te midden van een stuk ongerepte natuur en wij moesten dus maar aan dergelijke ont moetingen gaan wennen. Het was al laat geworden. Als de lustig snorrende primus ons potje gaar gestoofd had begon de korte schemering. Stil zaten wij voor de tent naar de om ons heen be ginnende geluiden te luisteren. In de verte floot een dwergooruiltje. Vlak bij ons, uit een populier klonk het antwoord. Telkens mengden zich nieuwe uiltjes in het koor en iedere zanger floot een anderen toon, zoo dat het stille bosch gevuld werd met een zachte melodie, die samensmolt in den lau- wen Meiavond. Ook de nachtegalen waren met hun virtuoze trillers begonnen en uit de rietvelden klonk het ratelend concert der boomkikkers. Onvergetelijk was zoo'n avond. Maar al gauw nadat de stormlamp uitgedraaid was, hoorden wij den nachte lijken zang van het woud niet meer. Een hevig gekrijsch, dat niet ver van ons vandaan uit een boom scheen te komen, deed ons wakker schrikken. Wij luisterden. Even later kwam er beweging in de pan nen, die om de tent stonden en waarin nog restjes van den vorigen maaltijd waren. Het werd een helsch kabaal. De pannen sloe gen tegen elkaar en daar tusschendoor klonk een nijdig gesis en geblaas. De licht bundels uit onze zaklantaarns verrasten de nachtelijke aanvallers. Verschrikt staarden een paar flinke ratten in het plotselinge :icht en gingen er blazend van door. De bagagetent werd aan alle kanten nog eens goed dicht gemaakt, de pannen omgekeerd met iets zwaars er op en zoo hoopten wij niet te veel last meer van het rattengespuis te hebben. Den volgenden morgen bleek al dadelijk, dat de ratten toch nog flink aan den gang waren geweest, al hadden wij ze niet gehoord. Uit de brooden in de bagage tent waren groote brokken verdwenen en de overbijfselen bleken als dank voor het genotene gegarneerd met de keutels. Het was nu nog vroeg en heerlijk koel in het Rhönebosch. Deze uren mochten niet verloren gaan. Beladen met foto- en film spullen trokken wij door het dichte hout naar den oever van de Rhöne om deze stroomopwaarts te volgen. Telkens trokken troepjes kwakken over. En toen ook uit het omringende bosch schorre reigerkreten klonken, gingen wij er op af. Zoo vonden wij de kolonie van kwakken en kleine zil verreigers, die hoog in de populieren en wilgen hun nesten hadden. Om deze vogels te filmen bouwden wij de daarop volgende dagen een schuilhut in de toppen van drie popu'ieren. Wanneer het flink waaide kon de hut soms heerlijk heen en weer zwiepen en als je er dan in zat, had je het gevoel alsc-f je zeeziek werd. Niet ver van de tent hadden wij het nest van een hop bevonden, een vogelsoort, die ook in Nederland, al is het zeldzaam, voor komt. Met z'n teeren, krommen snavel kan de hop zelf geen nestholten in de boomen hakken en zoo hadden de vogels een oud spechtennest betrokken. Vooral tijdens het warmste gedeelte van den dag zagen wij beide ouders zeer druk met vette larven af en aan vliegen en klonk door het stille bosch hun roep, hoep-hoep-hoep. Maar de vreemdste ontmoeting hadden wij vlak voor onze tent. Op een middag kroop daar op een zonnige plek een vreemd dier rond. Het leek wel wat op een wandelende tak. De lange voorpooten werden telkens opge vouwen en dan zat het insect wiegend te wachten. Dat was nu een larve van een bidsprinkhaansoort (Empusa pauperata). De bidsprinkhanen voelen zich het beste thuis in de warme streken van onzen aardbol. Daar hebben de Mohammedanen deze in secten heilig verklaard en meenen dat de dieren, met hun kop naar Mekka gericht, zitten te prevelen. Maar de bidsprinkhaan is geen heilige, het is een schijnheilige. Want zoodra er een insectje in de buurt komt, wordt het gegrepen door de eerst zoo vroom gevouwen klauwen. In Zuid-Amerika worden de bidsprinkhanen wel door de jon gens gehouden, zooals bij ons b.v. witte muizen. Nu zijn witte muizen makkelijker van voedsel te voorzien dan bidsprinkha nen. Maar de jongens weten er raad op. Ze zetten hun eigendommen eenvoudig op hun zwarten kroeskop, waar het meestal niet heelemaal pluis is en dan gaan de dieren dadelijk op jacht naar „hoofdwild". Geen wonder, dat iedere verstandige moeder de liefhebberij van haar kinderen aanmoedigd, want de hygiëne wordt er immers mee ge diend? Den eersten tijd van ons verblijf in het Rhonebosch heerschte er een bijna tropi sche temperatuur. Maar na een heeten dag was het plotseling veel koeler geworden. De boomtoppen ruischten in een sterker wordenden wind en nog voor de avond ge komen was lag het land in den greep van den kouden Noorderstorm, den Mistral, die over de omringende bergtoppen het Rhóne- dal ingierde. Geen wolkje was er aan den hemel te zien. Maar het woud steunde en kraakte onder den machtigen druk van den storm. Op open plaatsen wervelde het stof Larve van de bidsprinkhaan. (Empusa pauperata) in wolken omhoog. Gelukkig dat wij nu in de beschutting van het Rhönebosch waren en niet op de open zoutsteppe de dolle vlagen maar in den weg zouden staan. Vroeger dan anders kropen we rillerig in onze slaapzakken. Boven ons klapperde het tentdoek en rukte aan de haringen. De dwergooruiltjes en nachtegalen zwegen. (Wordt vervolgd).

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1939 | | pagina 3