WAT HEEFT DE W.F. KRANT 'NODIG Werf, kantoor en werkplaats v. R. i 1 i 'opbouwi r I I Joh. v. P. Ie. Enthousiaste tekenaars, die bij de artikelen een geestig, geestvol of raak plaatje tekenen. Niet dringen heren! Eén tegelijk! 2e, Voor alle rubrieken enthousiaste inzenders (employe's W.F.), van alle rangen en standen, van alle leeftijden en van beide geslachten, die willen aantonen, dat de W.F, krant van en voor het personeel is. Toen De Bruin, een collega van Jansen, na 3e. Opbouwende critiek van alle zijden, van alle employe's. hem maar laat praten; de wijze voelf zich teleurgesteld, indien de vriend hem niet helpt om tot klaarheid te komen en over alles, wat hij zeide', voldaan schijnt". Zo zegt Dr. H. G. Cannegieter het en wij verzuchten: „Och namen we dit eens allemaal goed ter harte. Waarom deze lange inleiding? Omdat er'toch zo heel veel zijn, die geen welgemeende critiek aanvaarden, of er te licht overheen stappen. Zo was er een arbeider zes jaar in dienst van W.F. en die wist niet eens, dat er zgn. snuitjes te krijgen war^n, of maskers tegen nevels en gassen, terwijl er in ons bedrijf op verschillende manieren de aandacht op gevestigd is. Branders stelt U niet bloot aan het gevaar van vergiftigihg; maar gebruikt de veiligheids- middelen, die daarvoor bestaan. Nu de lassers, die krijgen ook een veeg uit de pan. Tenminste zij, die niet volgens de rege len der kunst handelen. Als die knapen gaan verkassen met hun hele Rompslomp (ze slepen altijd een lange laskabel achter zich aan, waar aan een tang zit), dan zijn ze wel eens een gevaar voor de samenleving. Als zij n.l. de tang uit de een of andere ruimte moeten halen, dan doen zij dat zonder de stroom af te zetten. Dit zou niet erg zijn, maar het gevolg is, dat de tang overal waar de^e tegen metaal slaat, contact maakt. Wanneer zij een stelling ver laten, die met staaldraden is opgehangen, be schadigen zij op die manier de draden en dat nemen we niet. Geen gemakzucht lassers. Werkt veilig! Eedenkt, dat ook andere mensen nog op die stelling met vernielde draden kunnen komen te werken. Waarom moet U haast op- zettelijk het gereedschap enz. vernielen? Tenslotte hebben we nog een appeltje te schillen met velen. Die velen zijn zij, die voor komen in de ongevallenstatistiek onder de ru briek „te late meldingen". Wat wil dit zeggen? Dat deze mensen een licht ongevalletje krijgen, blijven lopen en pas als het wondje gaat zweren naar de verbandkamer gaan. Vraagt' de ver- bandmeester dan: „Wanneer is dat gebeurd", dan krijgt hij steeds ten antwoord: „Gisteren", al is het soms een week of twee geleden ge beurd. Wij doen toch zo gemakkelijk een leu gentje om bestwil, maar dit is niet om jullie bestwil en dus terstond, al is het met de kleinste wond, naar de yerbandkamer. F. S. JANSEN ALS PUZZELAAR. Mijnheer Ebbirk stapte monter het kantoor op en wreef'zich eens in zijn handen. Hij zou de nieuwe bediende Jansen eens te pakken nemen met het aardigheidje dat hij gisteravond gehoord had. „Wel, Jansen", zei hij, „hier is een manier om gauw een gulden te verdienen. In mijn hand heb ik'honderd geldstukken, en wel: halfjes, 7-Yl cent-stukken en dubbeltjes, bij elkaar voor precies één gulden. Als je me binnen 5 minuten zegt hoeveel van elk ik in mijn' hand 'heb, mag je het geld houden, maar als je het niet raadt, betaal je mij een gulden". Het aanbod werd aangenomen, en niemand kan zeggen dat Jansen niet elke seconde van de toegemeten tijd benutte, maar toen de 5 minuten om waren, moest hij het antwoord schuldig blijven. t „Voila", zei Ebbirk, met een vleugje van de overwinnaar in zijn stem. ^.hier he'b ik 90 halfjes, 6 vierduitstukken en 4 dubbeltjes. Dat zijn 100 geldstukken en samen is het een gulden". Hoewel Jansen een goed verliezer was pieker de hij er toch nog wat over na, en toen hij er s avonds nog eens een tijdje mee bezig was geweest, verscheen er een glimlach op zijn ge laat. Jansen direct naar hem toe en had een min of meer geheimzinnig gesprek met hem. Even later kwam ook Ebbirk. „Wel, De Bruin, prettige vacantie gehad?" „Ja, dat gaat wel, mijnheer. Nog een leuk raadseltje gehoord ook; moet U eens luisteren. Ik heb her in mijn hand 200*geldstukjes, dub beltjes, 2J"2 cent-stukken en halfjes, en geen andere, en samen is het precies twee gulden. Als U raadt hoeveel van elk er hier zijn, mag U het geld hebben, maar als U het niet binnen 5 minuten zegt, krijg ik van U twee gulden". „Aangenomen, De Bruin", zei Ebbirk, en keek terwijl Jansen met een veelbetekenende blik triomfantelijk aan. De nietsvermoedende De Bruin kon immers niet weten, dat hij de oplos sing allang wist! „Laat eens kijken. De Bruin, als ik het met 100 doe, dan heb ik 90 halfjes, 6 halve stuivers en '4 dubbeltjes. Nu heb je tweemaal zoveel, dus je hebt in je hand 180 halfjes, 12 halve stuivers en 8 dubbeltjes. En geef het geld nu meteen maar aan mij". „Mis", was alles wat De Bruin zei, en hierop begon Ebbirk hem driftig voor te rekenen, dat het wél goed was. waarmee hij al zijn tijd ver praatte en na 5 minuten liet de Bruin hem zien, dat het ook anders kon. „Nou goed", bromde Ebbirk, „ik heb nu "gen geld bij mé, maar morgen krijg je je geld". Hoeveel van elk der soort geldstukjes had De Bruin dan wél in zijn hand? "I I „Opbouw" schijnt een modewoord, Zéker als 't wordt opgedrongen. En soms gezegd met ietwat hoon. Klinkt 't toch wel wat verwrongen. Vergeten vaak onz' grote fouten, Wij nieftsen critiseren graag. Zien splinters in eens anders ogen Maar de balken in d'eigen vaag. Dit geeft verschil «van mening, Schept verwarring of 't zo hoort. Niemand die daarmee gebaat is, Heel wat kwaad komt daaruit voort; Géén nieuwtje is dit voor ons allen. En al is het immer zo geweest, Maken wij hier dan een eind aan, Bezield door een heel nieuwe geest. Laten wij het jüist bekijken, En toegepast in goede zin. Met OPBOUW bij ons zélf starten, Dat is vast een goed begin. B. Vader zit thuis met een vriend te praten over politiek en andere zaken. In het vuur van het gespfek komt zoonlief thuis en vraagt aan zijn vader, wat hij zo juist op school heeft geleerd, wat een giraffe is. Vader, kwaad dat hij ge stoord wordt: „Natuurlijk, dat is een bok". „Hi, Hi, Vader weet er niks van. Het is een beest met een lange hals en geen bok". „Ach, uilskuiken, ik bedoelde de bok van Wilton- Fijenoord". DE OUDE CANTINE! Elk mens, die heeft z'n hobby, Iederéén heeft zij» plezier, Maar 't een ander te ontnemen, Nu, dat vind ik minder fier. Gedraag je in de cantine rustig, Werp niet met resten brood, Denk slechts aan die hongerwinter, Aan die grote hongersnood. Velen zijn dat ras vergeten. Of denken, dat komt nimmer weer. Zoiets kunnen zij niet weten. Maar doen anderen er mee zeer. Wil die les ter harte nemen. Maak vooral dan g?en abuis. Anders zou een ander denken, Die persoon gevoelt zich „thuis" n»naar rlnnnn trort tto/-Orttirt een-paar dagen van vacantie terugkwam, stapte

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1948 | | pagina 7