Mens en MACHINE A*S) NIEUWS 2 Enige maanden geleden (Februari 1953) schreef ik voor het W.F.-Nieuws een artikel onder de titel „Ambacht en Techniek", waarin ik als mijn opinie gaf, dat in weerwil van de steeds verder voortschrijdende mecha nisatie en massafabricage in de techniek, zo als wij die ook in vele bedrijven in ons land kennen, er m.i. geen vrees behoeft te bestaan, dat het menselijke individu tengevolge van deze omstandigheid geestelijk dreigt te ver dorren. Naar aanleiding van de inhoud van dit epistel ontving ik van onze vertegenwoordiger in Parijs, de heer Dons-Petersen, enige couran tenuitknipsels, voorzien van zijn commentaar, waarin bijzonderheden voorkomen over enige voordrachten, welke Professor John Nef uit Chicago op verzoek van de Parijse universi teit, aldaar heeft gehouden. Aangezien de opvatting van de Amerikaanse professor en het schrijven van de heer Dons-Petersen in menig opzicht op mijn conclusies aansluiten en daaraan een wijdere strekking geven, meende ik, dat er onder de lezers van ons blad belangstelling zou bestaan voor een aan vullende uitwijding over het bewuste onder werp. Ik zal mij in het navolgende in hoofdzaak beperken tot de voordrachten van prof. Nef en de door hem geuite gedachten weergeven in mijn eigen bewoordingen, gekleurd door mijn persoonlijke opvatting van het onder werp, zonder evenwel de oorspronkelijke strekking geweld aan te doen. Ik moet daar bij opmerken, dat ik slechts over een samen vattende inleiding tot een deel der gehouden lezingen beschik en dat ik tengevolge daar van de conclusies, waartoe de geleerde docent komt, meer heb moeten aanvoelen dan dat zij zijn feitelijke uitspraken zouden weer geven. In een breed opgezet betoog dan geeft prof. Nef een beeld van het ontstaan en de groei der industriële productie en volgen wij hem in de ontwikkelingsgeschiedenis vanaf de eerste tijd van het ambachtelijk handwerk, door het stadium van de toepassing der eer ste primitieve mechanische bewerktuiging (water - windkracht) heen, naar het huidige tijdperk der geperfectionneerde massafabri cage. Hij onderscheidt in deze ontwikkelings gang 3 perioden: de eerste, beginnende in de 16e en eindigende tegen de tweede helft van de 18e eeuw. In dit tijdperk begint het oude ambacht, in verband met de stijgende be hoeften, om te zien naar middelen om het handwerk te versnellen en gaan geleidelijk mechanische hulpmiddelen van primitieve aard toepassing vinden. Hiermede is de eerste vorm van industrialisatie werkelijkheid ge worden, hoewel het afgeleverde werkstuk nog sterk het merkteken draagt van het oude ambacht, d.w.z. dat de kwaliteit een uitdruk king is van het vakmanschap en de scheppen de aanleg van de handwerksman. De volgende periode kan men zien als lig gende tussen het begin van de tweede helft van de 18e en het einde van de 19e eeuw. Zij wordt in grote mate beheerst door de uit vinding van James Watt (1736- 1819), die, zoals bekend mag worden verondersteld, de oorspronkelijk door Newcomen uitgevonden atmosferische stoommachine van een conden sor voorzag en daarmede aan de stoomkracht de revolutionnaire wending gaf, welke tot in onze tijd doorwerkt. Zij werd aanleiding tot toepassing van de mechanische hulpmidde len op ruime schaal in het arbeidsproces en bevorderde daardoor de opstuwing van het productie-potentieel op velerlei gebied, nood zakelijk geworden door de snel wassende be hoeften van landen en volken. Men mag \yel zeggen, dat de uitvinding en de ontwikkeling van de stoommachine het gezicht van onze samenleving grondig hebben gewijzigd en dat zij hun stempel hebben gedrukt, niet slechts op de uiterlijke vormen van onze Maatschap pij, maar evenzeer op de geestelijke denk richting daarvan. Met recht spreekt prof. Nef dan ook van deze en de volgende periode als die der „industriële beschaving". Toch zal vooral gedurende het eerste deel van deze industriële periode het oude hand werk in ere blijven en zal in de nieuwe pro ductievormen de inspiratie en de liefde voor het materiaal bij de handwerksman niet ge mist kunnen worden. De vraag rijst nu, of ook nog gedurende de derde periode, dus die waarin wij leven, ge sproken kan worden van een individueel ka rakter in het afgeleverde werkstuk, dan wel dat de conclusie zal moeten luiden, dat de handwerksman tot een ten dele willoze fac tor is geworden in het samenspel van op massaproductie gerichte manipulaties en be werkingsvoorschriften. Het antwoord hierop zal m.i. moeten luiden: noch neen, noch ja, maar „anders". De creatieve aanleg van de hand werker zal - en ik heb daarbij in 't bijzonder de fabricage in serie op het oog zijn bevrediging moeten vinden in de liefde voor de vernuftige werktuigmachine, het geperfec tionneerde product, de wetenschap dat hy door te produ ceren een nuttige en onmisbare functie in de Maatschappy vervult etc. Wanneer hij daarnaast de waarde kent van de gewone dingen om zich heen, van de natuur, van een wandeling door een oud stadsgedeelte, van een gesprek met vertrouwde vrienden, van het lezen van een boek e.d., zal hy zich in weerwil van de gebondenheid in zijn werk, een vry en gelukkig mens kunnen voelen - de meerdere van de machine - ook in onze eeuw van industriële beschaving. S.v.W.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1953 | | pagina 4