NIEUWS 12 Achteraanzicht van het schip tijdens de aan bouw. Duidelijk is hier de zgn. slipwayte zien, die schuin omhoog naar het plandek voert en waarover de walvissen omhoog worden gesleept. Terwijl de huidige „Willem Barendsz" een verbouwde tanker is, is het nieuwe schip ge heel als fabrieksschip opgezet, hoewel het in ongunstige jaren ook als tankschip moet kunnen varen. Ter gelegenheid van de tewaterlating willen we echter niet ingaan op de technische, his torische en economische aspecten voor de naar walvistraan hongerende mensheid, doch ons bepalen tot een beschouwing over de pro blemen van de stapelloop. De tewaterlating van een schip is toch wel een van de meest interessante en spectacu laire voorvallen in het leven van een scheeps bouwer. Speciaal de afloop van deze gewel dige (nog niet) drijvende traankokerij zal bijzonder indrukwekkend zijn. Maanden te voren zijn dan ook de nodige voorbereidin gen al getroffen. Voorbereidingen, die in de eerste plaats bepaald worden door uitvoerige theoretische berekeningen. Deze berekenin gen zijn nodig om een inzicht te geven in de optredende krachten en om zelfs de moge lijkheid van ongelukken te voorkomen. Na de theorie komt de practijk aan de beurt en dienen andere, even grote problemen tij dig te worden opgelost. Het principe is op zichzelf eenvoudig genoeg; een op een schuin vlak geplaatst gewicht, dat door de werking van zijn eigen gewicht in beweging komt. De moeilijkheden begin nen al bij dat schuine vlak; dit kan meer of minder schuin geplaatst worden. Staat het niet schuin genoeg, dan kan het af te glijden gewicht vast blijven zitten, tengevolge van de optredende wrijving tussen gewicht en glij- vlak. Het is daarom zaak aan de hand van practijkgegevens het schip een zodanige hel ling of „afschot" te geven en voor een der gelijke glijlaag te zorgen, dat het op het cri- lieke ogenblik inderdaad in beweging komt en het natte element opzoekt. Het schuine vlak, waar het schip op gebouwd wordt, wordt gevormd door de betonnen bouwhelling. Deze is buitengewoon zwaar onderheid, speciaal aan het einde bij de wa terkant, waar tijdens de tewaterlating de grootste krachten optreden; deze kunnen wel oplopen tot een kwart van het afloopgewicht, dus hier ca. 2750 ton! Op deze helling wordt op betonnen of houten blokken, ongeveer 1.50 m vrij van het beton, zodat men onder het schip zal kunnen werken, het schip ge bouwd. Begonnen wordt met de zware pla ten van het vlak (d.i. de bodemzijde van de romp), waarop dan de gehele constructie achtereenvolgens wordt opgebouwd. Is de bouw zover gevorderd, dat het schip tewater kan worden gelaten, dan dient er te worden gezorgd voor een glijvlak. Hierin wordt voor zien door het aanbrengen van de zgn. goten, waarin een gladde vetlaag wordt aangebracht en sleden, die daarover kunnen glijden en aan het schip worden bevestigd. De goot is sa mengesteld uit balken van ca. 6 m lang, die door middel van koppelplaten en zware bou ten aan elkaar worden gekoppeld. Ieder stuk bestaat uit een aantal balken van ca. 25 cm vierkant, die met lange doorbouten aan el kaar worden bevestigd. De breedte van een gootstuk is 1 meter, dus 4 balken naast el kaar. Bovendien komt er dan nog aan beide zijden een geleiderand. Nu is het doorgaans in Nederland, Noord-West Duitsland en ook wel in Noord-Frankrijk de gewoonte, in te genstelling tot andere scheepbouwende na ties, om het schip op één goot (en dus één slede) af te laten lopen. Bij Wilton-Fijenoord is dit inderdaad altijd gebruikelijk geweest

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1954 | | pagina 14