U NIEUWS heeft de bruinvis, die veel op onze kust strandt, twee haartjes van ongeveer 1 cm lengte rechts en links op de bovenlip. De com plete „pels" bestaat bij dit anderhalve meter lan ge dier slechts uit vier haren! Bij de tuimelaar van onze kust, een dolfijn achtige van 3.5 meter lengte, vinden wij 6 ha ren rechts en links op één rij staande op de boven lip. De buitrug en de grijze walvis hebben veel meer haren, ver uitstaan de op de kop. De Groen- landse walvis heeft een bosje haren aan de punt van de bek. Zo is dit ken merk bij alle soorten wal vissen en dolfijnen zéér verschillend. Slechts twee soorten, de narwal en de witvis, zijn volkomen haarloos. Betekenis heeft deze uiterst geringe haarbekleding bij deze dieren niet, maar zij wijst er ons op, dat de walvissen en dolfijnen oorspronkelijk afstammen van geheel behaar de andere zoogdieren. Het haarkleed is zo sterk achteruitgegaan door het voortdurende verblijf in het water. Immers een haarpels, die het lichaam warm moet houden, heeft bij deze waterbewoners, die nooit op het land komen, geen betekenis. De speklaag-onder de huid houdt zeer voldoende de warmte bin nen het lichaam. Bovenop de kop vindt men een of twee neus gaten of spuitgaten, die dienst doen voor de ademhaling. Door de bek ademen kunnen walvisachtige dieren niet, omdat hun strot tenhoofd lang en puntig trechtervormig uit loopt tot in de neusholte. Bij walvissen met tanden, zoals alle dolfijnen, vindt men steeds één neusgat in de vorm van een gleuf; wal vissen met baarden of baleinen in de bek - waarover hieronder meer bijzonderheden - hebben steeds twee neusgaten, die in de vorm van een V met de punt naar voren gericht zijn. Onder water worden de neusgaten ge sloten gehouden. Even achter het kleine oog vinden we bij de walvisachtigen een zeer kleine opening, het oorgaatje. Er zijn gevallen bekend, dat dit gaatje ontbreekt. Bij een bruinvis is die oor opening niet groter dan een speldeprik en daardoor is zij heel moeilijk te vinden. Bij alle andere soorten is dat evenzo. Horen kan Houtsnede uit 1765 van hel Museum van het Oudheidkundig Genootschap „De Rijp". Walvis jacht en traan koken op het strand. door zulk een kleine opening niet plaatsheb ben; zij horen door de bek, die door een buis in verbinding staat met het inwendige oor gedeelte. In de huid ontbreken de zweetklieren en ook de traanklieren bij de ogen zijn er niet. Wel hebben de ogen een vetklier, die andere zoog dieren missen, waarvan het vet de ogen be schermt tegen de bijtende inwerking van het zeewater. Boven werd reeds vermeld, dat de volwassen wijfjes geen uitwendig zichtbare melkklieren bezitten, maar dat deze organen inwendig zijn geplaatst en als bij alle zoogdieren ook voorzien zijn van een duidelijke tepel, die in een kleine, overlangse groeve in de huid uit mondt. Van deze melkgroeven zijn er twee, geplaatst aan het einde van de buikkant, rechts en links nabij de anale opening. Het pasgeboren jong drukt nu bij de voeding de punt van zijn snuit in de melkgroeve en pakt met zijn mondranden, lippen, de tepel. Door spiersamentrekkingen van de klier en door spierbewegingen van de moeder wordt de zeer vetrijke melk in de bek van het jong ge spoten, zodat deze dus niet eens zelf behoeft te zuigen. Trouwens, dit zou ook niet mogen, want het jong zou dan zeewater naar binnen kunnen krijgen! Onder de buitenste huid, de opperhuid, ligt een meer of minder dikke speklaag, terwijl de lederhuid ontbreekt. Van de huid is dus geen leer te bereiden en daarom kan men 13

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1954 | | pagina 15