NIEUWS 20 „De Zoogdieren van Nederland", 1950, van Dr. M. A. IJsseling en Dr. A. Sclieygrond. Het is wel duidelijk, dat zulk een bloeiend bedrijf welvaart moest scheppen. Er waren vele nevenbedrijven nodig om de schepen te bouwen en uit te rusten. Hout werd aange voerd uit de landen om de Oostzee, zeilen werden geweven te Krommenie, touwwerk werd in tal van touwslagerijen gemaakt, scheepsbeschuiten werden gebakken te Wor- mer en Jisp. Dat de scheepsbouw bier op een boog peil stond, blijkt reeds uit het feit, dat de latere Peter T, de Grote, 1672 - 1725, uit Rusland kwam om in Zaandam bet sclieepsbouwen te leren. Het Czaar Peter-huisje daar herinnert nog, met een standbeeld, aan zijn verblijf. De schepen waren van eikenhout, lang onge veer 33 m, breed 8 m, met een bemanning van 30 - 50 koppen of eters. Per schip telde men ongeveer 6 sloepen, 20 voet lang, die de vangst uitoefenden. Herhaaldelijk waren de schepen van kanon nen voorzien ter verdediging tegen zeerovers en lastige concurrenten en ook in vredestijd zijn er in het hoge Noorden dikwijls harde noten gekraakt. De bloeitijd van onze oude walvisvangst duur de anderhalve eeuw en trots de moeilijkbe den, concurrentie en oorlogen beleefde ons land toen een goede tijd. Zo kan men instem men met de regels, die Dr. C. F. P. Stutter- heim in 1950 dichtte: Uil veel bleek Hollands grote kracht. Ook zeker uit de ivalvisjacht. Met name in de Gouden Eeuw, Bracht de walvis roem aan Hollands Leeuw". Afgezien nog van de financiële voordelen, was ook in ander opzicht de walvisvaart van belang. Zij kweekte een moedig, kloek zee mansvolk, zij was een leerschool voor de oor logsvloten. Dat de eeuwen door Nederlanders een goede naam hadden en nog hebben als zeevarende natie, wortelt, behalve in handel, koopvaardij en ontdekkingsreizen, ook zeker in de grote ontwikkeling en bloei van de wal visvaart. En toen in 1946 door de Nederland- sche Maatschappij voor de Walvischvaart voor gesteld werd ons land weer te doen deelne men aan de vangst, nu in bet Zuidpoolgebied, hebben de andere belanghebbende mogend heden dadelijk toegestemd op grond van ons verleden in de 17e en 18e eeuw. In de winter en bet vroege voorjaar werd eertijds het scheepsvolk aangemonsterd. Van uit tal van havens voer men in April of Mei uit en na enige weken kwam men op de wal- visgronden en werd vanuit een ton in een der masten, bet kraaiennest, gespeurd naar de ademstralen van walvissen. Bij ontdekking daarvan werden de sloepen gestreken en de harpoenier trachtte zijn harpoen in het dier te werpen, wanneer men, al roeiende, dicht bij gekomen was. Indien men raak trof, wik kelde het aan de harpoen zittende touw met grote snelheid af, want het getroffen dier dook diep in zee. Het over de rand van de sloep aflopende touw werd met emmers wa ter nat gehouden, teneinde in brand vliegen door wrijving te voorkomen. Kwam de walvis weer boven, dan werden weer harpoenen uit geworpen en zo trachtte men de buit uit te putten. Tenslotte werd met een lange lans in hart of longen gestoten en dan trad kort daarna de dood in. De prooi werd vervolgens of naar bet schip getrokken of naar de kust gesleept. Naast het schip of op de wal begon het af spekken en het uithakken van de baleinen. De rest van de walvis liet men drij ven en die werd door tal van dieren geleide lijk verzwolgen. De uit het spek gekookte traan en de baleinen werden in bet schip be waard en later, eind Augustus, meegenomen naar Holland. Het is duidelijk, dat er vele gevaren bestonden bij een dergelijk bedrijf en zo zijn er ook meermalen ongelukken ge beurd en slachtoffers gevallen. Een groot ge vaar leverden ook op de ijsbergen en ijsvel den, die menig schip kraakten en lieten ver gaan. Ook sneeuwstormen en mist kwamen veel voor en beletten de vangst. Behalve walvissen werden ook walrussen en zeehonden gedood, want deze leverden ook traan, ivoren slagtanden en buiden. De traan werd voor verlichting gebruikt, voor zeep fabricage en als smeermiddel. Er werd met tal van landen een uitgebreide handel mede gedreven. Men sprak van „traannering" en ook deze gaf vele handen werk. De baleinen werden van de haren ontdaan, overlangs gespleten en dan in stukken ver deeld. Er werden corsetbaleinen, hoepelrok- baleinen, ellematen, stokken, rijzwepen, diri geerstokken, haarspelden, paraplu's, breinaal den, spatels, mesheften, garenwinders, mut sendozen enz. van gemaakt. Tn water gekookt wordt walvisbalein zacht en kneedbaar, van daar dat men er snuifdozen zonder naden van kon maken en ook werden er in koperen vor men medaillons van geperst. In het Penning kabinet in Den Haag worden baleinen me daillons bewaard van Prins Maurits, Frederik Hendrik en van diens echtgenote Amalia van Solms, alle vervaardigd door Joh. Osborn, een Engelsman, die zich in ongeveer 1600 in Amsterdam vestigde en die er tot plm. 1630 baleinbewerker was. Balein van vinwalvissen is hiervoor ongeschikt; door koken in water

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1954 | | pagina 22