3
NIEUWS
gane moeilijkheden wordt weinig gesproken.
In dit verband mogen wij nog wel enkele
woorden aanhalen, die de heer J. P. Akker
man ons zeide in een kort onderhoud„Och,
't is bijna altijd zó, dat men zich bij een te
waterlating wat nerveus maakt, maar
't is toch van a tot z bekeken!" En daarmede
wilde ook de heer Akkerman ons dan blijk
baar duidelijk maken, dat er eigenlijk niets
aan is. Wij zullen het er maar op houden, dat
zo'n heel eenvoudig gebeuren niet die dui
zenden op de been zou brengen en deze on
opzettelijke kleinering van hun grote arbeid
maar blijven zien als prettige scheepsbou
wersbescheidenheid. Houdt ook Uw bewon
dering wat achterwege als U met zulke heren
in gesprek komt over deze en dergelijke
prestaties: ze zijn er niet erg van gediend.
o
Na deze ontboezemingen keren wij terug tot
de „Willem Barendsz II".
De Harmonie W.F. zorgde als gewoonlijk
voor tijdpassering en bracht goede en toe
passelijke muziek ten gehore.
Wij hoorden de ploeg van baas Verhev onder
het schip rammen en slaan en hadden nog
even de gelegenheid onderbaas C. de Jong
iets toe te schreeuwen. Als een vorst stond hij
onder het vlak en riep lachend: „Wat mij be
treft kan ie gaan, hoor, hij staat al te kraken
En toentoen trad die steeds weer voor
komende stilte in, die het grote moment voor
afgaat.
Duizenden wachten en ook het schip schijnt
te wachten op doping en „Vrijheid".
Daar spreekt Mevrouw Mansholt-Postel de
bekende woorden: „Ik doop U Willem
Barendsz II" en ik wens U een behouden
vaart toe".
De champagnefles is in stukken geslagen te
gen de ijzeren huid, Mevrouw Mansholt heeft
met één beweging de laatste belemmering
weggenomen en rustig begint het schip zijn
eerste en korte reis naar het water.
De duizenden bezoekers juichen en met toene
mende snelheid gaat de „Willem Barendsz II"
richting Maas, waar het onder de tonen van
het „Wilhelmus'' zijn bevrijding viert.
De stroom doet het gevaarte iets afbuigen,
het grote anker plonst in de rivier, de sleep
boten komen naderbij, maken vast en na het
korte ogenblik van vrijheid is het enorme
gevaarte in de macht van de zes kleine W.F.-
sleepboten, die het rustig naar zijn afbouw-
ligplaats brengen.
Het publiek gaat „huistoe" en weet nu hoe
het moet: even op een belling zetten, even
dopen, even een lintje doorknippen of een
handeltje overhalen envoor mekaar is
bet
Onze oudste directeur, de heer van West.
tijdens zijn rede
IN HET „BLAASJE"
De genodigden werden hier als volgt toege
sproken door de Heer S. van West, oudste
directeur van W ilton-Fijenoord:
Excellentie, Directie en Commissarissen van
de Ned. Mij. voor de Walvischvaart N.V.,
Dames en Heren,
lot de belangrijkste gebeurtenissen op een
Scheepswerf behoort wel de tewaterlating van
een schip. Zij vormt de climax van veel en
ingespannen denk- en handenarbeid, waaraan
zowel rederij als werf deel hebben gehad, en
zij markeert het tijdstip, waarop de geeste
lijke voorstelling van schip en inrichting tot
een materiële werkelijkheid is geworden, rijp
om aan het element water te worden toever
trouwd.
De vaker gehoorde vergelijking tussen schip
en menselijk individu dringt zich op; en dit
niet toevallig. De overeenkomsten zijn tref
fend en liggen voor het grijpen: in beide ge
vallen bet doopceremonieel en de naamge
ving, de groei tot min of meer zelfstandig be
staan, een in de romp aanwezig organisme,
dat tot activiteit gewekt, de inwendige func
ties in stand houdt, en de naar buiten gerich
te bewegingsvrijheid stimuleert, welke naar
gelang van aard en karakter van mens of