s
Botervloot nummer
zoveelzorgt voor
een glimlach
13
W» NIEUWS
onder! Enfin, U weet zelf heel goed hoe het
moet en doe het dus ook zo. We willen toch
alle onveilige situaties opheffen? Geen leeu
wen en beren op onze weg zien, maar voor
waarts naar een steeds veiliger bedrijf! S.
VICTOR VEILIGHEID ZEI:
„Ik wil wat nakaarten over bevroren
oren en over helmen. De mensen lieten
luin oren bevriezen in de gepasseerde
l.oude periode, omdat zij zich geneer
den om een ijsmuts op te zetten, althans
hun oren te beschermen.
Helmen dragen zij niet, omdat zij zich
generen voor anderen. Leeft U nu of
wordt U geleefd? „As je me nou".
Deze week waren er weer twee mede
werkers die een lichte hersenschudding
opliepen, waarmede ik maar zeggen
wil: „zo'n helm kan ertegen, je „dak
pan" niet, als je begrijpt wat ik bedoel."
Een dag op een moderne walvisvaarder
„Daar komt er weer een", bromt kapitein
Klein tegen stuurman Veldkamp, terwijl hij
met een warme vinger een stukje van de be-
ijsde ruit schoonmaakt. De „stuur" van de
„Willem Barendsz", de nieuwe Nederlandse
walvisvaarder, doet snel een van de schuif
deuren van de brug open en schiet naar bui
ten met een kijker.
„Ja, 't is de AM 8", zegt hij een kwart minuut
later, terwijl hij huiverend de lauw-warme
brug weer induikt. „En de schuit vaart lang
zaam, dus d'r zullen wel wat visjes achter
zitten!".
Met zo'n korte dialoog wordt op de brug van
de „Willem Barendsz", ergens in de Zuide
lijke IJszee meestal de komst van een der 18
vangboten ingeleid.
Onmiddellijk na de kreet „Vis!!" komt de
Barendsz tot leven. Er komen mannen aan
dek, in dikke poolkleding en met witte rub
ber-laarzen aan, welke tot over de dijbenen
gaan. Iedereen weet zijn plaats: aan de win
ches, bij de dikke staalkabels, waarmee de
vis aan dek wordt getrokken, bij de bolders
op het achterdek, waar de walvissen die nog
even op hun beurt moeten wachten, zullen
worden vastgesjord en op dek met het vlijm
scherpe flensmes in de hand.
Op het middenschip van de Barendsz staan
twee enorme winches, waarmee de walvis welke
aan de beurt is, de slipway wordt opgetrok
ken. Langzaam sleept een kleine winch hij
het achterdek een reusachtige haak naar die
„sleephelling" in het achterschip, waarlangs
de walvissen „binnen" komen. Voorzichtig
slaan een paar mannen de haak om de staart
van de walvis. „Lekko" klinkt het. En daar
trekken de winches, kreunend en loeiend en
aan alle kanten stoom uitbrakend, het acht-
tienmeterlange lichaam van de vis-die-geen-
vis-is aan dek. De flcnsers wachten met onge
duld tot de walvis goed en wel tussen de
blokken aan dek ligt en springen er dan op.
Ze planten de flensmessen, welke aan lange
stokken zijn bevestigd, in de zachte, zijde-ach-
tige huid van de vis en beginnen te snijden.
De speklaag wordt overlangs in lange repen
ingesneden. Dan slaat een dekjongen aan het
begin van zo'n reep een scherpe haak; de
laadboom aan die kant van de vis zwaait
over en een winch gaat draaien. Langzaam
trekt de snaar-strakke staalkabel dan zo'n
reep spek uit het lichaam van de vis. Na
enige tijd van hard slagerswerk-in-de-poolkou
ligt de vis geheel „ontkleed" aan dek. Het
spek borrelt in de kookketels.
Intussen heeft de jager zijn andere walvissen
aan de Barendsz overgegeven. In een brede