IN MEMORIAM
NIEUWS
waaier drijven de dode dieren aan de ach
terkant van liet grote schip. De holle buiken
zijn vol lucht gepompt, zodat de dieren niet
kunnen zinken.
Eén walvis is zolang langszij van de Barendsz
„gemeerd". Dit dier dient tot stootkussen tus
sen de jager en de Barendsz, want de jager
moet nog even langszij komen. Er is iets met
de elektrische installatie niet in orde en
Bonne, de elektricien van de Barendsz, stapt
aan boord om de zaak weer recht te maken.
Deze jager, boeiboot genaamd, vangt zélf niet
(of een walvis moet „voor het grijpen" zijn!),
maar brengt alleen de door de andere jagers
geschoten dieren naar het moederschip. Zo
is er een vaste boodschappendienst tussen de
Barendsz en jagers, welke zó werkt, dat geen
walvis langer dan 24 uur in zee blijft
drijven, want aan bedorven walvissen heeft
de traanfabriek niets. En een walvis is zó
tot ontbinding overgegaan, want door de
dikke speklaag ontstaat er een zeer hoge
temperatuur in het binnenste van de vis.
De dode walvis wordt door de jager welke hem
heeft, geschoten ook nog gebruikt als over
brenger van berichten. Natuurlijk zijn de
schepen van de vloot onderling door radio
met elkaar verhonden, maar deze wordt alleen
voor de erg belangrijke berichten gebruikt.
Maar heeft de kok van een jager hijvoorbeeld
aanvulling van zijn proviand nodig, dan
maakt hij een keurig lijstje, stopt dat in een
kokertje, dat hij naar een van de matrozen
brengt. Die stopt dat kokertje in de holle
vlaggestok, welke in de drijvende vis wordt
gestoken als teken van eigendom. Het eerste,
wat men aan boord van de Barendsz doet,
is deze vlaggestok er afhalen, het kokertje er
uitnemen en kijken wat men aan boord van
de jager nodig heeft. Deze manier van „bood
schappenlijstjes" overbrengen werkt perfect.
Er moet bijzonder hard gewerkt worden aan
boord van de walvisvaarder. De mannen wer
ken 12 uur achtereen en mogen dan 12 uur
rusten. Natuurlijk is er voor goede ontspan
ning aan boord gezorgd. Als er „geen vis" is,
en in de vrije tijd, wanneer de nachtploeg aan
het werk is, worden in de kantine op het voor
schip films gedraaid. De mannen kunnen er
ook tafeltennissen of biljarten, tenminste, als
het schip niet al te erg te keer gaat, want
het kan behoorlijk stormen daar aan de Pool.
„Als het stormt is het hier een hel" vertelt
een van de arbeiders, die beneden aan een
van de kookketels staat. „Dan moeten de pa
trijspoorten dicht, omdat anders de zee naar
binnen slaat. Dan wordt het hier hondsbe-
nauwd, maar het werk gaat door, want de vis
boven moet weg wezen voor de nieuwe buit
aankomt".
Met leedwezen geven wij kennis van het over
lijden van:
C. J. REGOORT
die gedurende 16 jaar als scheepmaker
bij onze onderneming werkzaam is ge
weest (overleden 21-2-1956).
G. DE VOS
die als ijzerwerker gedurende 16 jaar
bij ons werkzaam is geweest (overleden
29-2-1956).
G. RIEKWEL
die pl.m. 33 jaar als buitenbankwerker
bij ons werkzaam was (overleden 7-3-
1956).
F. IC. SCHWEIG
die als portier gedurende 30 jaar werk
zaam is geweest (overleden 8-3-1956).
Hun nagedachtenis zal door onsi in ere wor
den gehouden.
De hutten van de mannen zijn aan boord van
de tegenwoordige „Willem Barendsz" com
fortabeler dan die van de oude Barendsz,
welke onder de naam „Bloemendaal" als
tanker dienst doet bij de vloot. Dokter Teljer,
de scheepsarts, houdt er iedere dag nauwlet
tend toezicht op, dat de hutten schoon zijn.
Want hygiëne is een eerste vereiste aan boord
van de Barendsz, welke eigenlijk nog méér
een varend dorp is, dan de een of andere
oceaanstomer, welke toch nog vrij regelmatig
havens aandoet. De Barendsz moet drie en
een halve maand achtereen selfsupporting
zijn, selfsupporting in alles.
De dokter heeft het bijzonder naar zijn zin
op de nieuwe Barendsz. Hij heeft de beschik
king over een ultra-moderne polikliniek,
waar alle medicijnen „zeevast" staan opge
steld, een uitstekende röntgeninstallatie, een
compleet ingericht „miniatuur"-ziekenhuisje
met 12 bedden en zelfs een operatiekamer,
waarvoor een ziekenhuis aan tie wal zich niet
zou behoeven te schamen.
..Dok, wil-ie me verbandje effe vernieuwe",
komt er een flenser binnen. „Kom maar hier
hoor", zegt een van de broeders (er zijn er
7 aan boord), „ik scheer je wel even".
Het gaat allemaal nogal gemoedelijk aan
boord van dit varende dorp, gemoedelijk,
maar toch heel accuraat, want een verband
14