DE MANEBLUSSERS NIEUWS 14 DOOR HENK VAN LAAR 't Is heus waar gebeurd, al is het héél, héél lang geleden. De mensen, die in Middelburg woonden, hadden nog een erge hekel aan de mensen, die in Vlissingen woonden en omge keerd de mensen uit Vlissingen konden die uit Middelburg niet luchten of zien. Nou hoef ik je toch zeker niet te vragen, hoe lang het allemaal wel geleden is. Midden in Middelburg staat een heel grote kerk en die kerk heeft een toren, zó hoog, dat je op je tenen moet gaan staan om het goudblinkende haantje te zien. Die toren noemt iedereen de Lange Jan. Op de hele uren en op de halve uren en op de kwartieren en even voor heel en even voor half speelt het klokkespel met vrolijke klan ken. De mensen hebben daar erg veel plezier in. Al kan niemand in heel Middelburg van al dat geklinkel 's nachts slapen, toch wordt er nooit over de Lange Jan bij de burgemees ter geklaagd. IntegendeelIedereen is trots op de mooie toren en iedereen houdt van hem. En als de Lange Jan wel eens niet speelt, omdat al die raderen en stangen en spillen en pallen en pinnen van het klokkespel moeten worden schoongemaakt, vinden de Middelburgers het maar een saaie boel in hun stad en lopen ze rond met een sip gezicht, 's Nachts doen zij dan helemaal geen oog toe, omdat het zo gek stil is zonder al die beierende klokken. Op zekere avond scheen de maan helder aan de hemel. Zó helder, dat je het dubbeltje on der de donkere koepoort kon zien liggen, dat het mannetje Kwek - een héél boosaardig mannetje, dat altijd kwaad sprak en iedereen uitschold - er op zaterdagavond verloren had. Het dienstmeisje van de dominee was die avond naar een naaikransje geweest en om dat de anijsmelk en de boterbiesjes zo over heerlijk waren geweest, was de tijd omgevlo gen. Veel te laat vertrok ze en nu liep ze op een holletje naar huis. Telkens keek ze om naar de wijzerplaat op de Lange Jan. Ze wilde proberen voor het spelen van elf uur nog binnen te zijn. En wèèr keek ze om en bleef plotseling stok stijf van schrik midden op straat staan! Wat was er aan de hand? Denk eens even aan: de top van de Lange Jan stond in brand. Duide lijk zag ze het vuur gloeien! Toen zette ze het op een lopen in één stuk door rende ze naar de pastorie en trok er met een harde ruk aan de bel. Oorverdovend klonk het geluid op dit late uur door het stille huis. Daar ging de deur al haastig open en meteen begon ze luidkeels: „Brand! Brand! Brand!" te roepen. „De Lange Jan staat in brand!" De vrouw van de dominee vergat haar een standje te maken voor het te late thuis ko men en de dominee prees haar: „Je bent een oplettende meid," zei hij, „jij loopt tenminste niet met je ogen in je zak!" En meteen begon hij ook „Brand! Brand! Brandte roepen. Daardoor werden de buren wakker. Die scho ten dadelijk wat kleren aan en zeiden onder- wijl ,,'t Is goed, dat de dominee brand roept! Wij waren vast door alles heen geslapen en wie weet wat voor mooie brand we dan hadden moeten missen!" En ze zeiden nog wel hon derd keer „bel, bel, bel," net als alle Middel burgers nu nog doen als ze erg verwonderd over iets zijn. Toen ze buiten kwamen begon nen ze ook ijverig „brand! brand! brand!" te roepen. Weldra waren er overal mensen op straat, die van het ene eind naar het andere holden en al maar, zo luid ze konden „Brand! brand! brandschreeuwden. Ze wisten nog helemaal niet waar de brand was. Maar toen het meisje van de dominee over alles heen gilde: „De Lange Jan staat in brand!" holde iedereen in de richting van de grote kerk. Dat deden ook de mannen, die de brand spuiten van de stad moesten bedienen. Ge haast en met grote krachtsinspanning trokken ze de zware brandwagen door de straten, 't Zag er al zwart van de mensen, toen de spuiten eindelijk water gaven. De Lange Jan werd nat en de kerk en de hui zen in de buurt en ook de mensen. „Je moet in tijden van nood het vaderland helpen en niet dadelijk morren en klagen," zeiden ze en ze werden hoe langer hoe natter. Toen kwam het mannetje Kwek ook naar de brand kijken. Hij zag meteen, dat de toren

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1957 | | pagina 16