3
NIEUWS
Vervolg van pagina 2 omslag)
Vele eigenaren van oude woningen werkten
een groot aantal jaren inet verlies. Omdat zij
op hun bezit irioesten toeleggen, hadden zij
niet meer de middelen om in een behoorlijk
onderhoud van de huizen te voorzien. Door
dat, ondanks subsidies, de huurprijzen van
nieuw gebouwde woningen sterk opliepen -
als gevolg van duurdere materialen, stijgende
lonen etc. -, werd de situatie steeds onrecht
vaardiger. Door de schaarste immers moesten
b.v. jonggehuwden wel dure woningen be
trekken, terwijl daartegenover de bewoners
van goedkope, oude woningen er niet gemak
kelijk toe kwamen - en komen - om naar een
kleinere, nieuwe woning om te zien. Het hangt
dus van het toeval af - en niet van het inko
men - of men betrekkelijk duur, dan wel be
trekkelijk goedkoop kan wonen.
Er zouden nog tal van andere redenen zijn
aan te geven om te bewijzen, dat het kunst
matig laag gehouden huurpeil schadelijk en
onrechtvaardig uitwerkt.
De huurverhoging in 1957.
Het inzicht in de wenselijkheid van recht
trekking der verhoudingen groeide. Maar
doordat het zo lang geduurd heeft, voor men
tot maatregelen overging, is het vraagstuk
steeds moeilijker geworden. Men bedenke
slechts dat men vóór de oorlog gemiddeld ca.
1/7 deel van zijn inkomen aan huur uitgaf,
en thans ternauwernood 1/10. Een rechttrek
king ineens zou een zo grote schok veroorza
ken, dat er vrijwel overeenstemming over be
staat dat de oplossing in etappes moet worden
gevonden.
Na enkele huurverhogingen in 1954 en in 1955
heeft de regering - na een daartoe strekkend
advies van de Sociaal-Economische Raad
(S.E.R.), een wetsontwerp ingediend, dat ten
doel heeft als volgende en zeker niet als
laatste etappe, huren van oude woningen met
één kwart te verhogen.
Tengevolge van allerlei verwikkelingen moest
de ingangsdatum worden verschoven van
1 juli - wat de oorspronkelijke bedoeling was -
naar 1 augustus. Nu de Eerste Kamer het
wetsontwerp heeft aangenomen zullen de
huurders van vóór 27 december 1940 gebouw
de woningen belangrijk meer moeten gaan
betalen25 Een oude woning van b.v.
8,per week nu, moet dan 10,per
week gaan kosten.
Enkele soorten in en na de oorlog gebouwde
huizen gaan met hetzelfde percentage - in
sommige gevallen minder - omhoog. In een
aantal gevallen heeft de verhoging slechts be
trekking op een deel van de huur, b.v. als er
reeds een verhoging is geweest voor het aan
brengen van bijzondere voorzieningen voor
dubbele bewoning, of voor de tijdelijke inrich
ting als duplexwoning. Over die verhoging
mag nu geen 25 worden berekend. Als de
huur thans b.v. 7,50 bedraagt, waarvan 0,50
voor één van de genoemde doelen, is de ver
hoging 25 van 7,1,75 en wordt
de huur 9,25.
Omdat het in dit artikel gaat om de gevolgen
van de huurverhoging voor de huurders (of
onderhuurders) en niet om die voor de
verhuurders, wordt de zogenaamde blokke
ring - waardoor de verhuurder maar de helft
van de verhoging onmiddellijk in handen
krijgt - hier buiten beschouwing gelaten.
Looncompensatie.
Toen eind 1956 de S.E.R. adviseerde tot een
huurverhoging met 25 werd daarbij de
wens uitgesproken, dat de financiële gevolgen
van de huurverhoging zelf deze keer volledig
zouden worden gecompenseerd voor de werk
nemers door een loonsverhoging. Een verho
ging met 2 werd daartoe nodig geacht.
Naar de mening van de Raad zouden de loon
belasting en de sociale lasten van de werk
nemers over die 2 niet voor compensatie
in de lonen in aanmerking komen.
Het mag bekend worden verondersteld, dat
de Stichting van den Arbeid het niet eens
werd over de wijze waarop de compensatie
tot stand moest worden gebracht. Eindelijk
besliste de regering. Op de rechtens geldende
lonen zal van 1 augustus af een bijslag wor
den gegeven van 2 Dit klopt dus met het
S.E.R.-advies. Maar, niet ten onrechte, zag
men in, dat in verschillende gevallen 2
compensatie minder zou zijn dan door de
werknemer te betalen 25 huurverhoging,
in andere gevallen meer. Daarom werden
minimumbedragen per week vastgesteld,
waarmee de lonen ten minste moeten worden
verhoogd. In afwijking van het eenstemmig
uitgebrachte S.E.R.-advies - en van de opvat
ting van alle werkgeversorganisaties - werd
bovendien besloten bij de compensatie ook
rekening te houden met de loonbelasting en
de sociale lasten over het verhoogde loon.
De bedragen, waarmee de lonen tenminste
moeten worden verhoogd, luiden nu:
in gemeenteklasse I 3,10
in gemeenteklasse II 2,60
in gemeenteklasse III 2,60
in gemeenteklasse IV 2,10
in gemeenteklasse V 2,10
Wie dus nu in gemeenteklasse I een loon ge
niet van 155,of minder per week, krijgt
een loonbijslag van 3,10; is het loon hoger,
b.v. 180,dan wordt de compensatie in
deze gemeenteklasse 3,60.