9 (Jj|) NIEUWS „Wat gaan we doen?" informeerde mijn spruit belangstellend. „Koude voeten krijgen", antwoordde ik korzelig, maar meteen had ik spijt. Hij kon het tenslotte niet helpen. „We gaan kijken naar een kerstspel", probeerde ik'het goed te maken, „straks gaan die gordijnen open en dan zie je allemaal herders en engelen en zo. En Jozef en Maria en de kribbe". „Oh", zei hij. Voor hij verder kon vragen, floepte ergens in de blauwe mist een schijnwerper aan en verscheen voor het doek een zorgelijk uitziende heer in het zwart, die de aanwezigen in ampele bewoordingen welkom begon te heten. „Is dat een herder?" wilde mijn zoon weten. „Nee, die komen straks", fluisterde ik. Ons geduld werd niet al te lang op de proef ge steld. Nadat de spreker het gehoor bescheiden verze kerd had, dat teksten, muziek, décors en regie alle op zijn naam stonden, stommelde hij het podium af en zette zich achter de piano. Het licht in de zaal ging uit en met een forse dis sonant gaf hij vervolgens het begin van de voor stelling aan. Moeizaam weken de gordijnen vaneen, de gretige toeschouwers een grillig berglandschap tonend, dat er niet om loog. „Dat zijn bergen", expliceerde ik. Nadat de ogen wat aan de duisternis waren gewend, doemden tegen het woeste natuurtafereel enkele groezelige, in paardedekens gehulde figuurtjes op. Begeleid door de valse piano zongen zij met bijzondere overgave een lied, kond doende van het feit, dat zij herders waren en bij Bethlehem in het veld lagen. Nauwelijks waren zij klaar of een tweede schijn werper doorboorde het duister en boven op de berg verscheen een in rose crèpepapier gewikkeld engeltje met stijf uitstaande blonde vlechten. „Een engel", fluisterde ik terzijde. Met grote dro merige ogen zat hij te kijken. „De berg wiebelt", deelde zij de geschokte toe schouwers angstig mee. Het piano-akkoord ging voor haar verloren. „Toe maar Mientje", moedigde de pianist-regis seur aan. „Zeg je tekstje maar". „De berg wiebelt", klonk het gesmoord. „Wij zijn van achter de piano met opnieuw dat hoopvolle akkoord. Toen er weer niets kwam, gaf de regisseur het op en met een gebarsten bariton maakte hij zich, uit naam van Mientje, als engeltje bekend. Ik kreeg bewondering voor deze man met zijn afhangende schouders achter de piano. Hoeveel tijd, hoeveel geduld was hier niet voor nodig ge weest. Na Mientje volgden er andere engeltjes met schit terende ogen en een blos van opwinding op de wangen. Met ritselende crèpe-rokjes en kleppe rende vleugeltjes klauterden zij voorzichtig over de labiele berg. Zij werden gevolgd door wollige schapen en koeien met malende kaken en tenslotte was het toneeltje zo vol dat niemand zich meer kon ver roeren. Het afvoeren van mens en dier onder een toepas selijk lied was een staaltje van massaregie, waar Carel Briels zijn petje voor afgenomen zou hebben. Ik was zozeer door het schouwspel geboeid ge weest, dat ik mijn aanvankelijk vrijwillig op mij genomen rol van explicateur vergeten had. „Vind je het mooi?" informeerde ik. De stoel naast mij was leeg. Ik ging half staan en overzag voor zover de duisternis dit toeliet de omgeving. Hij was nergens te bekennen. „Hij is bezwijmd door die kolendamp", flitste het door mij heen. Nerveus tastte ik de grond af. Toen ik mij onverrichterzake weer oprichtte, zag ik hem. Met opgeheven hoofd klauterde hij het trapje van het podium op. In het felle licht van de schijnwerpers bleef hij beteuterd staan. Juist op dat moment zette mens en dier luide het slotlied in. Hij draaide zich om en ik zag zijn onderlip zich trillend naar beneden krullen. Haastig wrong ik mij tussen de stoelen door en snelde naar het podium. Toen hij mij zag verscheen een dromerige glim lach op zijn gezicht. Gewillig liet hij zich mee terugvoeren naar zijn plaats. „Wil je nog kijken?" vroeg ik. Hij schudde zijn hoofd. „Zullen we naar huis gaan?" „Ja", knikte hij afwezig. Toen we over de kade liepen, week die vreemde glimlach niet van zijn gezicht. Hij is niet goed geworden, dacht ik ongerust. Op de trap begon ik al. „Die idiote plannetjes van jou ook altijd", riep ik mijn vrouw toe. „Dat kind is bevangen door de kou en de kolendamp". „Hij is helemaal niet bevangen", besliste mijn vrouw. „Hij is best en hij heeft Jozef gezien en Maria en de engeltjes en de herders". Toen hij haar zag verbreidde zijn glimlach zich tot een brede grijns. Ze nam hem van mij over en zei triomfantelijk: „Zie je wel. Hij mankeert niets". En tegen hem: „Was het mooi?". Onmiddellijk weer die wazige glimlach. „Nou", riep ik uit, „is hij bevangen of niet? Kijk dan toch naar dat gezicht Maar mijn vrouw stoorde zich niet aan mij. Ter wijl ze naar de kamer liep, vroeg ze hem zachtjes: „Wat heb je allemaal gezien?" Zijn blik dwaalde dromerig weg, toen hij met een diepe zucht antwoordde: „Een onze-lieveheers- beestje".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1957 | | pagina 11