M
ijn de garnalen krom?
werkt door joh. W. Veeken-Bakker
kende tocht langs de vijver van Iware. Maar ik zal het
u uitleggen. Ik zag uit de verte in de avondschemering
een prachtig vuurwerk boven mijn huis schitteren en
dacht: „Dat moet te mijner ere zijn." Maar bij nadere
beschouwing waren het drie vuurvliegen die zich op
mijn dak gelegerd hadden, de hemel weet waarom!
Waren zij niet zo brutaal geweest, ik zou voorwaar de
mijlenlange oever van het meer niet afgelopen hebben.
Geloof mij, waarde nicht en Keizerin, ik ben er nog
buiten adem van
„Houd op met mij uw nicht te noemen," zei de Keize
rin toornig. „Hoe kunt ge u verbeelden, familie van
mij te zijn? Loop terug naar uw onwelriekend huis en
zend terstond de drie vuurvliegen hierheen, vlug,
haast u
Het stekelvarken liet ijlings zijn pennen in elkaar zak
ken en buitelde de elf treden van de troon af zo snel
hij kon.
Weldra kwamen de drie vuurvliegen aansnorren en
lieten hun lampjes driemaal aan en uitgaan ter ere van
de Keizerin Iwa no Hime.
Maar deze sprak ongeduldig: „Maak een eind aan dat
onrustige geflikker, het schemert mij voor de ogen!
Zeg op, waarom hebt gij die dwaze verlichting op het
dak van het stekelvarken uitgevoerd?"
De vuurvliegen krompen verschrikt in elkaar; de één
fluisterde tegen de ander: „Zegt gij het, gij zijt de
oudste." Eindelijk zei dan de oudste van de drie:
„Duid het ons niet euvel, verhevene vrouwe, als wij
thans iets onbehoorlijks aanroeren. De schildpad, dat
ellendige dier, komt elke avond uit het water, dicht
bij het stekelvarkenshol en bevuilt het pad waarnaast
wij wonen. Wij moeten onze lampen wel brandend
houden, anders trappen we erin; het is een plaag,
edele gebiedster, een plaag! Wij smeken u, er een
strenge straf op te stellen!"
Hierop bogen zij en lieten een ootmoedig vonkje
twinkelen.
„Haal die schildpad!" riep nu de Keizerin Iwa no
Hime verbolgen. „O zag ik toch het einde van deze
verfoeilijke rechtszaken waarover ik-moet nadenken!"
Bijna leunde zij een weinig achterover tegen haar gou
den troon, maar gelukkig herinnerde zij zich juist
bijtijds dat een Keizerin steeds haar vorstelijke houding
bewaart. Zij richtte zich dus dubbel fier op en keek
gestreng neer op de schildpad die al een minuut lang
aan haar voeten neergedoken zat.
„En gijsnauwde zij hem toe, „waarmee verontschul
digt gij uw vuile gewoonten?"
„Hoor ik dat goed, Majesteit?" zei de schildpad.
„Word i k van vuiligheid beschuldigd O, hoe is het
mogelijk!" En hij schudde ongelovig zijn rimpelig
hoofd. „Men heeft u misleid, o Keizerlijke Hoogheid.
Gisteren nog zwom ik om mij wat te oefenen rond in
uw heilige vijver toen dat onhebbelijke wezen de
garnaal mij in de weg kwam. Ik keerde mij van hem
af, uwe genade, ja, ik walgde van hem, dat vieze
schepsel met zijn kop die grijs ziet van al het vuil dat
er binnen in zit! Als er iemand vuil is in uw machtig
rijk, dan is hij het, uwe Majesteit. Laat hem maar
halen, dan zult u het zelf zien."
Nu werd de garnaal uit de heilige vijver van Iware
opgevist en voor de Keizerin gebracht. Het was waar,
hij zag er grauw en modderig uit; er kleefde wier aan
zijn sprieten, maar hij wuifde de Keizerin minzaam
toe en keek haar vrijmoedig aan met zijn kleine kraal-
ogen.
„Als ik beschuldigd word wegens het grijze, dat in
mijn kop zit," aldus antwoordde hij op de vraag
der verhevene vrouwe „dan zeg ik alleen maar dat
ik ook niet weet hoe het erin gekomen is. Ik ben zo
geschapen en als dat u niet bevalt, Keizerin Iwa no
Hime, bedenk dan dat de maker van alle schepselen
veel meer weet en veel groter macht bezit dan gij en
dat het u noch mij past iets op zijn beleid aan te
merken."
Bij deze openhartige woorden werd de Keizerin bleek
van woede zij gaf een teken met haar hand en alle
hovelingen vielen nu eenparig op de arme garnaal aan
en sloegen en ranselden hem net zo lang met hun
staven en stokken tot hij er krom van werd. Maar als
hij in zijn element, het water komt, zwemt hij weer
recht en fier rond en begroet al zijn medeschepselen
vrolijk en vrijmoedig.
n