Wat moet ik doen WAT KAN IK DOEN
25
(^NIEUWS
„Ze waren door een steekvlam geraakt en toen heb ik
maar 20 hard geremd als ik kon."
De man stond stomverbaasd. Maar vóór hij nog iets
zeggen kon, hees een dik heer zich omhoog langs het
trapje en vroeg bars:
„Waar zijn we, wat
Verder kwam hij niet. Hij had de kleine Dicky gezien en
de man met de rode lamp legde zenuwachtig uit:
„Ze zijn door een steekvlam getroffen. Hij, die kleine
jongen, heeft geremd!"
Dicky keek de grote heer met de rode hangwangen be
nauwd aan. Maar deze scheen zich in het geheel niet voor
de jongen te interesseren. Hij boog zich voorover uit de
locomotief en riep enige malen luidkeels om eerste hulp,
toen daalde hij weer af en verdween in het duister.
Dicky zag hoe de reizigers allemaal zenuwachtig uit de
coupé's afdaalden naar de spoorbaan, hun bagage met
zich meezeulend. De jongen wilde van de locomotief
afspringen om te gaan helpen, maar de spoorman met
de rode lamp hield hem tegen met de woorden: „Neen,
niet er vandoor gaan, maatje! Hier kun je beter helpen."
Spoedig was de heer met een ambulance terug. Een dok
ter klom op de locomotief, onderzocht de mannen vluch
tig en mompelde: „Hm, behoorlijke brandwonden, die
ander heeft een flauwte gehad en gaf toen order
de mannen op een draagbaar weg te brengen. Voor de
heer met de wangzakken verder ging, wendde hij zich
nog tot Dicky.
„Ga naar het cafétje daar bij de weg en wacht op me."
Hij sprak verder met de dokter, die zei, dat het behoor
lijk was aangekomen bij de machinist, maar dat er geen
levensgevaar was.
De jongen was intussen over de rails naar het cafétje
gegaan, na zijn verbrande jasje nog uit de locomotief te
hebben gehaald. Vele reizigers gingen daarheen en een
oude dame hielp hij met het dragen van haar koffer.
In de gelagkamer liep hij wat verlegen rond. Het was
daar een drukte van belang. Alle mensen vertelden hoe
het gekomen was en wat zij wel gedaan hadden en wie
het het eerst gemerkt had. Er was er maar een, die wer
kelijk wist wat er gebeurd was en die zei niets en ver
telde niets.
Daar kwam de heer binnen met de afhangende wangzak
ken. Hij bleef staan, zocht de zaal af en ontdekte de
jongen. Toen hief hij zijn wijsvinger naast zijn koninklijk
geheven hoofd en wenkte. Dicky kwam onrustig nader
bij.
„Hoe kwam je op die locomotief?" klonk het bars.
Dicky vertelde alles. In de eerste plaats, dat het zo nodig
was om geld te verdienen, want hij voelde dat hij nu
misschien een kans had.
„Je bent een held en een deugniet," zei de heer met
nadruk toen hij kalm alles had aangehoord. „Voor ma
chinist deug je de eerste tien jaar nog niet, maar ik zal
je laten leren hoe je locomotieven moet onderhouden,
smeren en schoonmaken! Weet je wel wie ik ben?"
Dicky schudde van neen, zijn angst was geheel ver
dwenen en toen hij lachend de heer wilde bedanken,
hield deze hem tegen en zei met een streng gezicht:
„Ik ben de onderdirecteur van de spoorwegen. Je hebt
geboft, dat ik in deze trein zatEh, ik zie, dat je
jasje verbrand is. Je krijgt een nieuw pak van de
spoorwegen. Je krijgt een baantje in de locomotieven-
loods Geef me een hand. De spoorwegen danken je."
Als je uit je humeur bent
Een ,,denk-plek" en zijn toverkracht.
Benodigdheden: 1 stille kamer, 1 leeg hoekje, 1 kussen
(zonder kan het ook).
Je gaat een stille kamer of gang in, zoekt daar een leeg
hoekje en gaat op een kussen zitten, maar zoals ik al zei:
zonder kan het ook. Je doet je ogen dicht, vouwt je
handen op je buik en denkt „Ik ben een olifant" of
„Ik ben een eekhoorn" en dan ga je verder denken.
Ben je een olifant, dan voel je je groot en log, je
loopt in een woud en je komt misschien een slang tegen.
Wü
Ben je een eekhoorn, dat is dadelijk iets heel anders;
dan ben je klein, je wipt van tak tot tak en je eet beu-
kenootjes. Natuurlijk kun je andere dieren even goed
kiezen, maar zeg liever niet „Ik ben een schooljuffrouw"
of „Ik ben een politieagent", want die kunnen ook wel
eens uit hun humeur zijn. Dieren kiezen is veel veili
ger. Of heb je ooit gehoord van een eekhoorn, die uit
zijn humeur was?
Als je dan een poosje zo gezeten hebt met dichte ogen,
doe je je ogen weer open en je zult verbaasd zijn, want
van een slecht humeur is geen sprake meer. Integendeel.
Je gaat opgewekt denken „Wat zal ik nu gaan doen?"
Als je gewoonbent
Dan wil je natuurlijk alleen dat doen, wat voor iedereen
om je heen plezierig is. Je wilt dan graag met je kleine
broertje of zusje spelen. Je wilt graag boodschappen
doen voor je moeder, ook al ben je net met een leuk
spel bezig. Je wilt zorgen dat je kast er netjes uitziet, dus
je ruimt hem op. Je wilt natuurlijk de schoenen poetsen
van de hele familie. Je wilt helpen tafeldekken en af
ruimen. Je raapt altijd iets op, dat onnodig op de grond
ligt, vooral als dat van je zusje of broertje is. Je denkt
er aan voor alle maaltijden je handen te wassen, zonder
dat je moeder het je vraagt. Je doet altijd overal de
deuren achter je dicht. Dit is natuurlijk allemaal als je
„gewoon" bent, maar wanneer ben je eigenlijk „ge
woon"? Ook dit kan een leuk spelletje worden.