Tankstoomschip „J. B. Aug.
Kessler"
UIT DE OUDE DOOS (21)
BOUWNUMMER 185
(^NIEUWS
14
Veertig jaar nadat in 1861 de brik „Elizabeth
Watts" een lading olie in houten vaten vervoerde
van Philadelphia naar Londen en daarmede, voor
zover is na te gaan, het olievervoer inleidde, werd
bij „Fijenoord" de kiel gelegd voor de eerste bij
ons bedrijf te bouwen tanker.
De „J. B. Aug. Kessler" was het eerste in Neder
land geconstrueerde „petroleumtankschroefstoom-
schip" voor de oceaanvaart en tevens een der groot
ste schepen van de toenmalige Nederlandse koop
vaardijvloot.
Om die reden was het uit een historisch oogpunt
interessant, dat de „Koninklijke Nederlandse Maat
schappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in
Nederlandsch-Indië te 's-Gravenhage (tegenwoor
dig zou men zeggen „Shelltankers") aan de
Maatschappij voor Scheeps- en Werktuigbouw
„Fijenoord" de opdracht verstrekte tot de bouw
van dit schip.
Het olievervoer heeft zich gedurende het laatste
deel van de vorige eeuw langzaam ontwikkeld.
In de beginfase zijn er houten zeilschepen geweest,
die olie in door houten schotten onderverdeelde
ruimen vervoerden.
In 1872 liet de Red Star Line in Engeland drie
passagiersschepen bouwen, de „Nederland", „Swit
zerland" en „Vaderland", die tevens ingericht wa
ren tot het vervoer van olie in tanks, die in de
benedenruimen waren ingebouwd. Er werd echter
geen toestemming verkregen de gevaarlijke lading
te vervoeren en de schepen werden daarom slechts
voor passagiers- en vrachtvervoer gebruikt.
Het heeft jaren geduurd, voordat men zijn angst
voor het vervoer van olie in schepen overwon en
het heeft steeds de grootste moeite gekost beman
ningen voor deze eerste tankers aan te trekken.
In 1877 werd, voor de vaart in de Kaspische Zee,
in Zweden het tankscheepje „Zoroaster", ontwor
pen door Robert Nobel, gebouwd.
Dit was eigenlijk het eerste vaartuig, dat uitslui
tend voor vervoer van olie in bulk was gecon
strueerd, maar gezien het feit, dat de „Zoroaster"
slechts 25 ton olie kon bergen, kan men haar moei
lijk als het prototype van onze tegenwoordige tan
kers beschouwen.
De „Glückauf", groot 3000 ton D.W. en met afme
tingen 300' X 37' X 24', in 1886 bij Armstrong
Mitchell in Engeland gebouwd voor een reder in
Bremen, was de eerste echte zeegaande tanker.
De indeling en de constructie van dit schip vorm
den het uitgangspunt voor de later gebouwde tank
schepen.
Een langsschot deelde het ladinggedeelte in Bak
boord en Stuurboord tanks, die onderling door
dwarsschotten waren gescheiden.
In langsrichting diende een trunk voor de nodige
expansie van de olie. De ruimte tussen deze trunk
en de zijden van het schip, waarvan de bodem werd
gevormd door het hoofddek en de top door het
bovendek, de z.g. zomertanks, konden bij het ver
voer van lichte oliën tevens gevuld worden.
Bij de bouw van tankschepen gedurende de vorige
eeuw heeft men lange tijd getracht de schepen
zodanig in te richten, dat zij op de terugreis droge
lading konden vervoeren.
De extra verdiensten wogen echter niet op tegen
de grote kosten verbonden met het reinigen van
de olietanks.
De genoemde opzet werd dan ook spoedig verlaten.
In 1888 werd het tankstoomschip „Standard" in
de Verenigde Staten gebouwd. De „Murex", een
5000 tonner uit 1890, bevoer als eerste tanker de
vroegere Nederlandsch-Indische wateren.
In 1896 werd bij de werf van Rijkee te Rotterdam
een kleine tanker van 370 ton, de „Besitang" door
de „Koninklijke" besteld; het eerste schip van dit
type onder Nederlandse vlag.
Het zusterschip „Berandan" werd in Engeland ge
bouwd en een jaar later kwamen twee, iets grotere
scheepjes, de „Halaban" en de „Babalang" de gele
deren versterken.
Nadat in 1898 de „Salahadji" door aankoop uit
het buitenland werd verkregen en in datzelfde jaar
de „Sultan van Langkat" in Engeland op stapel
werd gezet, werd in 1901 bij „Fijenoord" de „J. B.
Aug. Kessler" besteld.
Dit schip was in feite de eerste Nederlandse tanker
voor de grote vaart, die vergelijkbaar was met de
latere tankschepen en zij had evenals deze laatste
alle ladingtanks vóór de machine-kamer.