HET JOHANNA VEEKEN-BAKKER: 't Was midden in de zomervakantie en 't regende, niet zo maar een enkel buitje, nee, 't regende al dagen lang, alsof het nooit meer zou ophouden. Verbeeld je dat het de volgende week ook zo bleef, als de kermis opgebouwd moest worden met zijn rijen kraampjes en kramen aan weerskanten van de Gouw straat en de Nieuwstraat; de torenhoge stellage voor de schommelschuitjes en de geweldige tent van de stoom- draaimolen Als ze aan al die dingen dacht, slaakte Han zucht op zucht, daar in de diepe vensterbank van de achter kamer waar ze de regenstralen maar aldoor hoorde neerkletteren op het gele klinkerplaatsje tussen 't huis en 't tuintje. En toch zat ze daar heus echt gezellig, naast de grote tafel waar het theeblad al klaar stond, het groene glazen schoteltje met de witte en rode suikertjes er naast en de stopmand vol kousen en sok jes aan de andere kant. Moeder zou vlug voortmaken met haar werk, dan kon ze straks de hele middag bij Han in de kamer blijven zitten. Juffrouw Kiel kwam ook nog een kopje thee drinken. Han hoopte 't maar want Juffrouw Kiel was een leuk oud mensje dat al tijd wat wist te vertellen ze had een kleine hand werkwinkel naast de deur, maar haar broer Mijnheer Theodoor kon daar best een uurtje op passen. ,,'k Breng wat voor je mee!" had ze vanmorgen nog over de heg tegen Han geroepen, „iets héél moois, je kunt er de hele vakantie plezier van beleven!" Wat zou het wezen? dacht Han, terwijl ze vlijtig voort- pikte aan de nieuwe rose jurk voor de pop Jacoba, dat liefje. Jacoba zat naast haar op de vensterbank niet op het zachte rode kussen, o nee, ze zat op een vierkant stuk zwart papier en ze had haar groezelige, daagse, bruine jurk aan en een tinnen schoteltje met achttien groene erwten op schoot. Want ze stelde sinds enige dagen de arme Assepoester voor die in de keu ken van haar nare stiefzuster op de zwarte asplaat moest zitten en erwten uitzoeken. Het was nu maar te hopen dat de nieuwe jurk nog vóór de kermis klaarkwam! Hij werd beeldig, helemaal niet met koeiensteken genaaid, werkelijk niet Jacoba zou niet weten wat ze zag als ze hem aan kreeg! Han zelf zou natuurlijk voor de goede Petemoei spe len, die het arme kind een baljapon kwam brengen, waarmee ze dan in de koets met de witte springende paarden naar het bal van de Prins zou rijden. De tover staf die boven Jacoba's hoofd gezwaaid moest worden, lag al klaar Jacoba kon toch onmogelijk raden dat het de hoepelstok maar was, hier en daar met zilver papier beplakt. Hij flikkerde prachtig als je 'm heen en weer zwierde en er de woorden van het vers bij opzei Hoor kind.' Wat ik het mooiste vind is rose gaas en zeegroen lint, en op de schouders gele rozen! Is dat niet smaakvol uitgekozen Zo stond het bij de plaat in 't boek, dus zo hóórde het. 't Was alleen maar jammer dat het lint nu juist zee groen moest wezen hoe zag die tint groen er eigen lijk uit? Was de plaat in 't boek maar gekleurd geweest! Dan had je 't allemaal meteen geweten! Ha! Daar kwam Moeder eindelijk binnen! „Weet u hoe zeegroen er uitziet?" riep Han ongedul dig, „en heeft u nog zeegroen lint in de lapjes- en kantjesdoos „Zeegroen lint?" weifelde Moeder, „waarvoor heb je dat ineens nodig?" „Voor Jacoba's jurk, voor een ceintuur om haar mid del Hoort u maar en ze raffelde het vers, dat ze Moeder wel twintigmaal had voorgelezen nog eens haastig af. „Mag ik de doos nou halen?" Moeder knikte, ,,'k Ben alleen maar bang dat er geen snipper zeegroen in zit!" riep ze Han na; maar die hol de al naar boven. Och, het kwam wèl uit zoals Moeder gezegd hadHan keerde de doos helemaal ondersteboven, maar iets groens was er niet in te bekennen. Wel viel er een pakje uit, in wit papier gewikkeld. „Wat zit daar in?" vroeg ze nieuwsgierig en wou 't al openmaken. „Niet aankomen zei Moeder. „Je mag 't wel even zien, maar dan berg ik het meteen weer op, 't is een aandenken nog van Oom Frans." Ze vouwde het pakje voorzichtig uit elkaardaar lag een prachtig breed groenzijden linthet rolde uit en glansde wonderlijk alsof er licht en golfjes water over speelden, het was zo mooi dat Han haar adem inhield. „Toen Oom Frans nog leefde hing het over de schou der van het Minerva-beeld dat op zijn kamer stond aan de groene kleur kon je zien dat hij voor dokter in de medicijnen studeerde, 't Beeld is bij een verhuizing gebroken, het was maar gips het lint bewaar ik." Han zei maar niets, al dacht ze bij zichzelf dat dit nu vast en zeker zeegroen moest zijn, om die golfjes en die glans. Maar ze zag wel dat Moeders lip een beetje trilde; daarom was 't maar goed dat Juffrouw Kiel binnenkwam, op de hielen gevolgd door Loeloe-Loetje, die oude logge hond met zijn hard lijf en zijn troebele ogen. Moeder vond het nooit erg prettig dat Loeloe- Loetje meekwam, hij rook ouwe-hond-achtig, maar dat kon je niet zeggen omdat Juffrouw Kiel zo veel van hem hield. Ze had een dik pak onder haar arm. Zou dat het beloofde cadeau wezen, zo groot en zo zwaar? 't Plofte met een bons op tafel. „Pak 't maar uit! Pak 't maar uit en bekijk het maar!" riep het oude mensje opgetogen. „M'n broer Theodoor

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1961 | | pagina 21