heus weg; 'k doe de voordeur op slot, als je in huis wilt, loop je maar door de steeg en de achterpoort dag kind, veel plezier." Weg was Moeder en Han slenterde met haar twee kwartjes de straat op. Een wafel voor Oom Theodoor nu ja, ze gunde hem die wafel best, maar hij kostte een dubbeltje en dan hield je maar veertig cent over, wat kon je daar op Paardenmarkt mee doen? Als je wat leuks kocht, bijvoorbeeld die witte poppeschoen- tjes voor Jacoba, dan had je weer niet genoeg voor de stoommolen en als je daar inging, in dat koetsje, och, dan was je geld zó op Met een zwart gezicht liep ze langs de kramen. Voor uit dan, eerst de wafel maarOch, Oom Theodoor was er eigenlijk vandaag wel zielig aan toe, al leek hij ook nog zo veel op Alva, met die grijze sik aan zijn magere kin. 't Was gek, nu ze dat geschiedenisboek in hui; had, zag ze telkens mensen die op 't een of ander oud portret leken. De wafels waren net vers gebakken, ze roken verruk kelijk. Oom Theodoor zat in zijn winkeltje toen Han met het vette zakje binnenstapte. „Je Moeder is net weg zei hij, verschrikt naar 't eind van de straat turend, „ze is met m'n zuster mee gegaan naar 't ziekenhuis, och meidje, 't is wat, zo'n ongeluk en dan om die stomme hond maar och, 't beest weet 't niet, 't is ook 'n ouwe stakkerd, net als wij. Maar wat breng je me daar nou, een wafel? Voor m'n kermis?" „Ja oom," zei Han. En op dat ogenblik gebeurde het tweede wonderlijke, waar niemand op gerekend had: Oom Theodoor wroette in zijn zakken en toen hij zijn portemonnaie vond, haalde hij er een nieuwe zilveren gulden uit en gaf die zo maar aan Han. Een gulden Ze begreep er niets van. Mocht ze die houden? Ja, ja knikte Oom. Ze stotterde een paar maal d dank u o oom en toen vlóóg ze ineens de winkeldeur uit, de straat af, de hoek om, de steeg in, de achterpoort door En zo haar eigen huis binnen, waar niemand was die zien kon wat zij daar toen deed. Een kwartier later kwam ze stilletjes de achterpoort weer uit met een hoogrode kleur; haar regenmantel hield ze stijf toegetrokken, van voren. Naar de stoom molen Al regende het ook dat het goot Drie kaartjes kocht ze, ja welzeker, drie tegelijk! Drie maal wou en zou ze als Assepoester rondrijden in een verlichte koets met springende paarden en bovendien nog uitgedost als de Gravin Jacoba van Beyeren. Want ze had haar rose jurk aangetrokken en om haar middel het lint van Oom Frans gestrikt. O, als Moeder 't eens wist en dat ze ook nog twee gele rozeknoppen van Kieltjes boom naast de heg had afgerukt 't Was heet in de stoommolen, hij draaide in volle glorie rond, ze moest wachten tot hij stilstond. Toen klom ze er vlug op en vond warempel een leeg koetsje! Nu gauw die regenmantel uit, op 't bankje maar, daar lag hij goed. Zou ze nog tijd hebben om de rozen op haar schouders te spelden eer de koets begon te wiegelen? Och nee, ze moest 't maar niet doen, nie mand had rozen op z'n schouders, het was of alle mensen naar haar keken en het bespottelijk zouden vinden - hè, alles ging ineens lang zo prettig niet als ze 't zich had voorgesteld een paar boerenjongens staken hun tong tegen haar uit en riepen: „Mooie kermispop! Mooie kermispop!" De stoomfluit snerpte, de molen begon te draaien, het koetsje waggelde naar rechts en links, o, waaraan kon ze zich vasthouden de rozen vielen van haar schoot, op die vuile stoffige grond Eer ze 't wist was de eerste rit voorbij en de tweede begonnen. De meneer van de molen had haar kaartjes geknipt o wat hobbelde die koets gemeen ze wou er uit, er uit! Maar die man hield haar tegen. „Zitten blijven zus! Zitten! Zitten! Hou je vast aan die stang! Zitten, zeg ik!" En toen gebeurde het derde waar nie mand op gerekend had. Buiten hoosde de regen als met bakken uit de lucht, en natuurlijk ook op het grote ronde zeildak van de stoommolen. Daar vormde zich aan één kant een wijde zak, die al voller en voller en zwaarder en zwaarder werd tot hij met een krak openbarstte en zijn hele ver schrikkelijke waterval neer liet plonsen juist boven arme Han in haar koets en feestkledij ja, natuurlijk ook nog over een sliert andere kinderen die op hun houten paarden achter haar aan galoppeerden Wat een gegilWat een ramp Als een druipende drenkeling kwam Han bij Moeder binnenrennen. „O oe oehoehoe 'k zal 't nooit weer doen!" Moeder wist werkelijk niet wat ze zag bij stukken en brokken begon ze te begrijpen wat er gebeurd was O, die keurige rose jurk vol akelige groene vlekken het lint had overal afgegeven, de slippen sleepten vuil en drijfnat over de grond. Moeder zei niet veel; ze trok Han het natte goed uit en droog ondergoed aan, toen stuurde ze haar maar naar bed afschuwe lijk, wat een eind voor die kermisdag! De jurk werd in een sop gezet; de volgende dag waren de vlekken er zo goed als uit, ze zouden wel helemaal wegtrekken. Ook het lint werd gewassen en opgestre ken. Toen het klaar was, zag het er vaal en dof uit; de glanzende golfjes waren voorgoed verdwenen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1961 | | pagina 23