21 (^NIEUWS Kerstfeest," zeiden Karei en Bertje. Het was heel zielig, zoals de oude tan te daar lag. Het had niets van Kerst mis, dat heerlijke feest, dat ze thuis vierden met een boom, die ieder jaar groter en voller werd. Daar in de salon knapperde nu het haardvuur, dat aangemaakt was met denneappels, zodat het heerlijk harsig rook. Er hingen overal in huis kerstklokken en zilveren bollen en verder was het of de geur van de kalkoen en de wijn en het gebak was blijven hangen. Hier rook het enkel naar motregen en naar kamfer, er was nergens iets feestelijks. Ja, toch! Tegen het rode behang was hier en daar een takje hulst aange bracht. Hadden ze het maar niet ge zien, want nu wisten ze dat tegen de muur naast het bed al hun portret ten hingen, achter elke foto een takje. Ook waren er de ansichten die ze van de zomer van hun vakantiereis had den gestuurd. En dan te weten hoe veel voeten het in de aarde had gehad, vóór ze die kaart geschreven hadden „Speel je nog wel piano?" vroeg de oude piano-onderwijzeres. Greetje probeerde iets van haar les sen te vertellen, maar het was alsof tante Lucie te moe was, telkens vielen de oogleden even dicht. „Ik heb nu niets om jullie mee te amuseren," zei ze. „Juffrouw Mientje zal een kop chocola voor jullie maken." Weer die motregenstilte. „Mien," zei ze en het leek wel of ze droomde. „Ze... ze mogen kijken naar de... dingen uit de... kist..., het sleuteltje... in... de kralen tas..." Mientje nam de kinderen mee naar de voorkamer, die wonderlijke kamer, waar twee piano's stonden, een gewone zwarte en een vleugel vol met bustes van componis ten. „Het bevalt me niets, dat jullie opeens in de Hindeloper kist mogen. Nie mand mocht daar ooit in kijken. Dat zijn mijn geheimen, zei ze altijd, het kostbaarste, wat ik heb. Nee, ik ben hier niets over te spreken, het gaat niet goed met tante Lucie." In zich zelf prevelend vertrok juffrouw Mien hoofdschuddend naar de keuken. Heel voorzichtig opende Greetje de kist. Alle vier waren ze even nieuws gierig, wat daar wel in zou zitten, dat tante er zo geheimzinnig mee deed. Bovenop lag een witkanten doop jurk, tussen de kant lagen dorre bloe men. Een kaartje was erop gespeld. Erop stond: In deze jurk werden ge doopt: Emilia Cecilia Braam, geboren 1849, gestorven 1907. „Dat is onze overgrootmoeder," zei Greet. „De moeder van Omie?" vroeg Bram. „Wat gek, dat heel oude mensen ook babies geweest zijn," zei Bertje. „Wat dacht je anders!" zei Karei. Dan volgden andere namen, die van hun moeder en ooms en van tante Margootje, die gestorven was op haar zevende jaar, toen ze van een schom mel was gevallen. Dat was gebeurd lang voordat zij zelf op de wereld ge komen waren, maar moeder vertelde zo vaak van die kleine robbedoes, dat ze altijd aan haar dachten als iets wilds en jongs en erg vrolijks, al zou ze nu ook al een mevrouw geweest zijn met grote kinderen. In een hoek van de kist lag een fijn bleekblauw boekje met een heel dun potloodje aan een zijden draad eraan vast. In het boekje stonden onder elkaar de namen ge drukt van ouderwetse dansen: de polka, de cotillon, de schotse wals. Achter de cotillon stond met inkt in gevuld: Frits; de andere lijntjes waren leeg, alleen onderaan nog eens: Frits. Zo plechtig ging het vroeger op een feest toe. De jongens vroegen van te voren aan een meisje: „Mag ik die of die dans met jou dansen?" Zei het meisje ja, dan schreven ze hun naam in het balboekje. Bij dat oude feest, dat zestig jaar geleden had plaatsge vonden, had tante Lucie dus maar twee keer mogen meedoen. Er lagen ook heel vreemde kaarsen in met stroken papierfranje omwonden. En een zilveren opengewerkte doos met zilveren bolletjes erin en een kurk waarop aangetekend stond, wanneer hij uit de fles was getrokken. Kluwens gouden band en strikjes en rolletjes zilverkant. Pakken en pakken brieven, die de kinderen maar niet openmaak ten; ze waren zo keurig samengebon den met een lintje. Helemaal onderin lag een spanen doos. In rose watten lag daarin het mooiste en liefste krib betje dat ze ooit gezien hadden. Het Jezuskindje was niet groter dan een vingernagel. Maria keek zoals Moeder keek als ze Bertje waste. Nooit had den de kinderen zulke mooie engelen gezien als hier lagen met vleugels als van prachtige vlinders. Bertje had er een op zijn vlakke hand liggen en drukte er heel voorzichtig een kusje op. „Weet je wat we doen moesten," zei Greetje. „We moeten voor tante Lucie een Kerstfeest maken, het kribbetje hebben we alvast." „Een boom hebben we ook," zei Bram en wees naar het stijve edel dennetje, dat altijd in een aardewerken pot voor het raam stond. „En we hebben een kaars," zei Karei. „In de keuken zijn vast nog wel meer kaarsen. En thee lichtjes." Toen zijn de kinderen begonnen het dennetje te versieren. Ze hingen er de rode, glimmend gewreven appelen in, die ze zelf meegebracht hadden, het zilveren doosje, de kurk en een lepeltje met een wapen, dat ze nog hadden gevonden. Ook slingertjes van het gouddraad en de rollen zilverkant. In een waterkaraf staken ze de prachtig versierde kaars en in een rij rode vin gerkommen, die op de rand van het buffet hadden gestaan, plaatsten ze waxinelichtjes, die door het gekleurde glas een heerlijk warm licht verspreid den. Het kribbetje zetten ze natuurlijk op de mooiste plek midden op de vleu gel. Toen staken ze de kaarsen ter weerszijden van de zwarte piano aan. Greetje ging op de kruk zitten en ter wijl Karei de tussendeuren openschoof, zongen de vier kinderen de kerstlie deren, die Greetje begeleidde. „Stille nacht", speelde ze, en „De herdertjes", „O, denneboom" en „Er is een kinde- ke geboren op aard". Juffrouw Mien tje had kussens in tante's rug gesta peld, zodat ze goed kon zien, ze streelde over de oude hand, die op het laken lag. Met heel dunne beverige stemmen zongen de twee oude mensen mee. Dit keer vonden de kinderen er niets geks aan. Integendeel, ze kregen een heel lief gevoel van binnen, het was hun zo heerlijk te moede, dat zij zich misschien wel gelukkiger voelden dan de vorige avond, toen het Kerst feest met veel vrienden was gevierd. Nadat ze uitgezongen waren, dronken ze hun chocolade op en Greetje fluis terde bij het afscheid nemen tante Lucie in het oor: „Wordt u maar gauw beter, want ik wou zo erg graag die muizenbruiloft nog eens horen."

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1961 | | pagina 23