MA IK A OFTEWEL HET UITGEKNIPTE HONDJE geschreven en getekend door Kitty Halbertsma NIEUWS 26 Nu zijn we allemaal hetzelfde, want het sneeuwt. Juffrouw Mina van vierhoog staat ook voor het raam. Alles krijgt een witte muts. In de wollige lucht hangt een witte meeuw, de auto'tjes zijn opeens geen snelheidsduivels meer, maar kleine muisjes. Iedereen denkt het zelfde wat sneeuwt het tochHet is alsof God zijn handen over de aarde legt. Over die gekke lan tarenpaal met zijn eigenwijze hoed je en over een klein zwart hondje, dat parmantig met hoogopgetrok- ken pootjes over de sneeuw trip pelt. Het draaft met zijn snoet in de sneeuw, zijn zwarte, woezige staart danst als een vraagteken over het eindeloze wit. Ha, heerlijk, jubelt het hondje, al heb ik dan geen mooie stamboom, toch word ik helemaal nat! Het duwt met zijn dropneus tegen de sneeuw, zodat het allemaal kleine balletjes worden. Poetsjie, niest hij, ik ga een echte ontdekkingstocht maken, want hier zijn geen lucht jes meer, die me de weg wijzen. Maar ik moet toch ergens begin nen en hij dartelt rond in de sneeuw om een mooi beginpunt te zoeken. De zilvermeeuwen hangen aan on zichtbare draden, die zacht heen en weer bewegen. Kleine sneeuwvlok jes dansen hun laatste dans om dan zachtjes neer te vallen. Poetsjie, niest het hondje, want daar valt er net een op zijn neus. Opeens staat hij stil, de staart hoog in de lucht, hij snuffelt, snuffelt nog eens... en dan... Blaf-je-me- nou, ik ruik een dikke, grijze kater Hoe durft zo'n rover hier te komen, net als ik op ontdekkingstocht ben. Hij loopt de kant uit waar het luchtje vandaan komt. Moeizaam loopt hij door de sneeuw die steeds hoger ligt. Nu is het luchtje wel heel erg sterk... Daar ziet hij een grijzige wolk; erop af, kleine Maika, zegt hij tegen zich zelf. Net als hij eens lekker in die pluizige staart wil happen, maakt de kater een lenig sprongetje opzij. Zijn nagels uitgestrekt, de pluis is opeens een cactus geworden; de ogen felgele citroenen. „Wat ben jij?" sist de kater. „Je bent als een zwart gat in de witte sneeuw, je lijkt wel een uitgeknipte hond Achterover in de sneeuw valt hij, helemaal beduusd. Hemeltje lief, al heb ik dan geen mooie stamboom, ik dacht wel dat ik een echte hond was. Dat moet ik dan toch eens onderzoeken, want hoe kan ik op een ontdekkingstocht gaan, als ik niet eens weet of ik wel besta. Langzaam liep het bedroefde hond je, de meeuwen zongen hun klaag liederen. En om te bewijzen dat hij een echte hond was, ging het hond je doen zoals alle andere echte honden doen. Het rende in het rond, hapte naar de meeuwen, blaf te, kefte, rolde op zijn rug... Maar de meeuwen keken naar elkaar en naar de bomen en deden alsof er geen klein zwart hondje was, dat toch zo zijn best deed om op een echte hond te lijken. Op het laatst werd het zo moe, dat het maar ging liggen in de sneeuw, het strek te zijn pootjes, legde zijn droeve zwarte kop er over en viel in slaap. In de verte zat de kater zijn zachte vel te likken, want sneeuw of geen sneeuw, je kon eens een poesje tegenkomen... Hier en daar beginnen zwarte sprieten door de sneeuw te steken. In de verte zie je de lelijke huizen weer, de daken doorschijnend wit, de ramen met blanke kant versierd en grijze waaiers zijn de bomen. De meeuwen hebben de draden waaraan zij hingen verbroken en cirkelen onrustig heen en weer. Juffrouw Mina heeft haar pers over het balconnetje gehangen en be gint te kloppen. De kleine be deesde muisjes worden weer snelle auto's... Verdorie, roept het hondje, als het merkt dat de sneeuw langzaam aan het verdwijnen is. Zijn poten voe len koud en nattig, maar zijn rug is warm alsof de hand van de vrouw hem streelt. Hij kijkt naar boven naar de zon die hem stra lend toeknikt: „natuurlijk ben je een echte hondJe bent toch de kleine Maika van mevrouw Ter- steeg?" Vol vreugde springt het hondje op, het kijkt om zich heen als een hondje dat iets ontdekt heeft. Ik wist wel dat ik een echte hond was, al heb ik dan geen stamboom, geen hond heeft een mooiere staart Daar loopt de kleine Maika, fier heft hij zijn hoofd omhoog; met hoogopgetrokken pootjes trippelt hij over de sneeuw. Gelukkig kijkt hij om zich heen; maar dan ziet hij opeens de grijze kater die hem zo veel leed heeft aangedaan. Hij rent er naar toe en voordat de kater zijn nagels uit heeft kunnen steken en van zijn staart een cactus heeft gemaakt, bijt Maika hem zachtjes. Hij loopt een eindje verder, draait zich om en zegt: „O, neemt u me niet kwalijk, ik dacht dat u een dikke grijze kater was, maar u bent maar een klein grijs wolk je..." Dan trippelt hij verder in de waan dat hij iets heel grappigs heeft gezegd. De kater doet alsof hij niets ge hoord heeft, want sneeuw of geen sneeuw, je kon eens een poesje tegenkomen...

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1962 | | pagina 28