de patrijs en de papegaai Sprookje uit de Kongo verteld door H. van Tichelen De gespikkelde patrijs en de grijze papegaai waren weer eens dikke vrienden geworden en zouden er nu samen op uit gaan. De papegaai stelde voor, dat ze naar het verlaten dorp, niet ver daar vandaan, zouden trekken. Het opperhoofd van het dorp was gestorven en de mensen, die zich daar zonder hem niet meer veilig voelden, hadden dade lijk de vlucht genomen naar elders. Goed zo, de twee vrienden waren de baan op en weldra be reikten ze het dorp, waar vele palmbomen stonden. De patrijs keek zijn ogen uit naar de noten, die bij hele trossen tussen en onder de gevingerde bladeren hingen. „Hé kameraad," sprak hij zijn vriend aan, „klim eens in diè boom daar en be zorg ons wat eten 1" De papegaai vroeg niet beter. „Blijf jij dan hieronder staan," zei hij, „en pak aan wat ik je toewerpen zal." Zo gebeurde het. De papegaai zat al hoog in de palm, smulde en smulde maar van de noten, de dikste het eerst en smeet tussendoor een verfrommelde, kleine noot naar beneden. „Zeg, zó niet," protesteerde de ander, „de grote en dikke smikkel je zelf op en mij gun je de miezerige restjes!" „Jij staat ook zo ver van de boom af," beweerde daarboven de schelm, „zet je dicht, heel dicht bij de stam, en ik werp je een pracht van een noot toe," De patrijs deed wat hem gevraagd werd en daar kreeg hij een geweldige bonk van een noot op zijn voeten. „Ai! Oei!" krijste hij, „je doet me vrese lijk pijn, mijn voeten worden er door en door rood van!" „Jammer," deed de papegaai, „ik liet de noot zo maar vallen, ik heb helemaal niet naar je gemikt!" Dat kan zijn, dacht de patrijs, maar hij gaf hem liever geen antwoord. Hij at de noot op en stak een tweede onder zijn vleugels. „Kom, laten we gaan, vriend!" riep hij daarop. De ander kwam rustig de boom uit; maar plots, toen hij beneden was, greep de patrijs naar een stok en sloeg er de papegaai zo verwoed mee op op zijn bek, dat deze er krom van werd en pijn lijk naar onder gebogen. „Jij lelijkerd!" verweet hem de papegaai, „je hebt mijn mond scheef en krom geslagen, maar dat zal ik je betaald zetten!" En daar vlogen die twee haar en pluim aan het vechten. Maar toen, onverhoeds, haalde de patrijs de zware noot van onder zijn vleugels tevoorschijn. „Ha zo!" dreigde hij. De papegaai schrok op, liet de ander los en vlerkte weg wat hij kon. De patrijs was echter vlugger dan hij, mikte hem de zware noot naar zijn staart, dat deze er rood van werd als een vlam. „Kra! Krè!" schreeuwde de pape gaai en toen was hij ijlings in de bomen ver dwenen. Het was natuurlijk uit met de vriendschap. Wel kon je tussenbei nog de een of de ander ontmoeten: de gespikkelde patrijs op rode voeten en poten, de grijze papegaai met een rode staart en een kromme, grimmige bek. Maar voortaan zag je ze nooit meer bij elkaar en vloog elk op zijn eentje uit om voedsel te zoeken. 29

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1963 | | pagina 31