Hoe de Tisza ontstond
-^laBlr rflrt-
,,Wie eenmaal het water van de Tisza drinkt, verlangt zijn hele leven daarnaar terug
/MiwJ9t\^s\t.s»'Jï »i«
Hongaarse Legende
Naverteld door Clara Aeneae
Het is werkelijk heel lang geleden dat de wereld werd
geschapen. Toen alles klaar was, alle bergen, alle val
leien, alle weiden en alle wouden, de zon, de maan en
de sterren, alles wat je niaar bedenken kan, toen stond
er nog steeds aan de voeten van de Schepper de rivier
de Tisza. Bedroefd keek hij omhoog: zou de Schepper
hem vergeten? Oh, maar dat mocht niet en in zijn
angst trad hij wat nader. „Arm klein stakkerdje wat
zal ik met jou doen," vroeg de Vader van de Schepping,
terwijl hij liefdevol neerzag op de eenzame Tisza.
Toen sprak een Engel: „Vader, mag ik voor hem zorgen,
ik zal er een mooie rivier van maken. Werkelijk. U
zult tevreden zijn."
Nu was deze Engel heel mooi, met prachtige, goud
blonde haren en grote, blauwe ogen, die zo helder
straalden als de sterren zelve en - ze danste héél graag!
De Vader van de Schepping wist dit wel en nadenkend
hief Hij zijn wijsvinger op, terwijl Hij zei: „Nu goed,
deze keer zal Ik het je toestaan, maar denk eraan,
maak het niet te bont."
Toen nam de Engel een gouden ploeg en spande daar
een ezel voor. „Ga en ploeg een voor door het land
totdat je de Donau bereikt," beval zij de ezel. „En jij.
rivier Tisza, volg deze voor heel nauwkeurig."
Met een zucht van verlichting begon de Tisza zoals
hem gezegd was de voor te volgen, die de gehoorzame
ezel ploegde. Wat was de Tisza blij dat hij niet verge
ten was en nu toch op de aarde mocht stromen.
De bedding, die voor hem gemaakt werd, was gemak
kelijk en recht. Goedkeurend knikte de Vader der
Schepping; werkelijk, de Engel deed haar best. Gerust
gesteld liet Hij ze verder gaan.
Maar na een tijdje werd de ezel onrustig, langs zijn
weg geurden de heerlijkste distels. Ze lokten het arme,
hardwerkende dier en schenen te zeggen „kijk eens,
zijn wij niet sappig? Proef ons eens, we helpen zo goed
voor de honger!" Wat zou hij graag eens proeven; maar
de ezel durfde niet stil te staan, want hij moest immers
een bedding maken voor de Tisza.
Maar ach, het werk ws zo zwnr en de planten knik
ten zo uitnodigend. Wat moest hij doen - wat moest hij
doen? „Kon ik maar iets verzinnen," dacht de ezel.
Toen ging hem een lichtje op. „Maar natuurlijk, ik hoef
toch niet op te houden om te kunnen eten. Wel nee,
ik kan al ploegende van elke distel, die me voor mijn
poten komt, een hapje proeven. Zo kan ik toch de bed
ding maken en toch ook mijn honger stillen, iaa, iaaaa
balkte hij vrolijk.
De Tisza volgde in langzame golven de voor welke ge
maakt werd. En de Engel hield de ploeg stevig in haar
hand. Zo ging alles nog goed. De ezel rukte hier wat
af en daar wat af, maar hoe meer hij at, hoe gulzige-
hij werd. Weliswaar stopte hij niet en de Engel keek
niet naar de blauwe lucht en luisterde niet naar het
gezang der vogels, nee, zij probeerde de ploeg zo stevig
mogelijk vast te houden, zodat de bedding mooi en
recht werd. Maar hoe meer de ezel smulde, hoe meer
zin hij kreeg. En het ergste was dat er langs de kanten
nog grotere en nog sappiger planten stonden. „Kon ik
die toch krijgen - maar nee" - hij schudde met zijn
kop - „dat gaat niet - ik moet een bedding voor de
Tisza maken; afgelopen!" Maar oh, wat lokten juist die
verre distels. „Wat kan ik hierop verzinnen," dacht
het gulzige dier. Veel rimpels kwamen in zijn kop.
Plots klonk een luid „ia iaaa, wat ben ik toch een ezel
van een ezel. Ik moet wel een bedding voor de Tisza
maken, maar niemand heeft me gezegd dat die recht
moet zijn. Wat ben ik toch een ezel van een ezel," en
toen hij dat nog eens gezegd had, stapte hij naar de
kant waar de lekkerste plant tegen hem stond te knik
ken. Hap! Jongens, wat schoot hij naar de kant en de
ploeg volgde en de Engel volgde en natuurlijk de
Tisza ook.
Nu kreeg de ezel er echt plezier in; hij at dan weer hier
en dan weer daar en zo zigzagde hij door het land. En
de Engel dan? Oh, de Engel had juist naar de blauwe
lucht en de zon gekeken en ze hoorde juist de vogels
zingen en dan moest ze altijd dansen. Heel losjes hield
ze de ploeg in haar handjes en met kleine danspasjes
volgde ze nu elke beweging van de ploeg en die ging
dan weer naar links en dan weer naar rechts. Het was
voor de Tisza niet gemakkelijk en ook de vissen in hei
water hadden grote moeite om niet op het droge te
komen, zo plotseling waren de rukken. Maar de ezel
merkte daar niets van, hij had alleen maar aandacht
voor al het lekkers. Dus slingerde hij van de éne naar
de andere kant en de Engel danste achter de gouden
ploeg en wanneer de gouden ploeg niet zo sterk was
geweest, zou hij allang in stukken gevallen zijn, lang
voordat de bedding van de Tisza klaar was.
Eindelijk kwam de rivier de Donau in zicht. De ezel
likte eens om zijn bek en met een laatste ruk bereikte
hij de grote rivier. Nu was zijn taak volbracht. De
Tisza was gelukkig en stortte zijn golven in de Donau
en sinds die tijd brengt hij al zijn water naar deze ri
vier.
De Engel stond nu ook stil, zij keek naar het stromende
water, ze zag alleen de omgeving waar ze stond en wat
was dit alles mooi! Zo was het dus goed, vond ze.
Van bovenaf kon alleen de Schepper zien hoeveel
bochten er in de rivier waren en dat waren er ont
zettend veel. Toch werd Hij niet boos op de gulzige
ezel en de dansende Engel. Nee, Hij keek glimlachend
op de Tisza neer en toen werden de velden nog groe
ner en de lucht nog blauwer en de vogels zongen nog
mooier en de Tisza kreeg een wonderlijke kracht.
22