bij W.F. en de heift van die tijd is hij te porren
voor zijn geraniums.
„Jawel, zeven jaar geleden begon ik er mee", geeft
hij toe met een gezicht van: Je moet het me maar
niet kwalijk nemen, maar ik vond het leuk en zo
doende.
„Stekken", deed ik deskundig. „Stekken, zo is het",
beaamde de heer Visser. „Zo maar op een dag. Ik
dacht. Cor, je zit de helft van je leven hoog boven
de mensen in die kraan, je moet het daar wat gezel
liger maken. Wilt u soms even mee?"
Wat huiselijker.
We kropen achter elkaar de kraan in. Ik weet niet
meer hoeveel treden, maar boven informeerde ik
hoe hoog we nu eigenlijk zaten, toen ik beneden
twee mannen als speelgoedsoldaatjes voorbij zag
lopen.
Vijf- tot zevenentwintig meter boven de grond
zit ik steeds", vertelde de heer Visser. „Zoals ik zei:
je zit veel hier, nietwaar? Dan moet het ook wat
huiselijker worden, vond ik. Dat gaat niet zo ineens,
daar moet je af en toe de tijd voor hebben. Maar
zachtjesaan heb ik die plankjes daar gemaakt en die
bank en zo".
Cor Visser wees in het rond: naar de plankjes om
van alles op te zetten, naar de getimmerde bank
met een kussen, naar het vloerkleed en de twee
matjes. Aan de „muren" hingen plaatjes en een
kalender. Ja, een soort huisje, hoog boven het "e-
wriemel der mensen beneden.
Mooi warm.
„Aha, daar zijn ze", ontdekte ik en zag de bloem
bakken.
Kraanmachinist Visser (die 45 jaar is en in Over-
schie woont) glunderde. Dat mag hij, met reden.
Twee bloembakken vol bloeiende planten, op vijf
entwintig meter hoogte gekweekt, verzorgd en tot
een succes gebracht.
„Zomer en winter", herhaalde de heer Visser mijn
opmerking, „zomer en winter ben ik er mee bezig.
Wanneer ze bloeien? Eind maart al, want u moet
niet vergeten dat - als de zon even schijnt - het hier
mooi warm kan zijn achter al dat glas".
En dat daar, die fles in de hoek?
„Dat is het water voor m'n planten. Dat breng ik
mee naar boven".
En die emmers?
„Om de zaak hier schoon te houden". - Ik keek
achterom en zag een kraakhelder „machinehuis",
waar men zonder overdrijving van de vloer kon
eten. „Je moet er wat plezier in hebben, dat is het
hele geheim, meer niet vond de kraanmachinist.
Moeilijk meenemen, die emmers met water, al die
ijzeren ladders op, wilde ik weten.
„Een gewoonte meneer. Ik hang ze gewoon aan m'n
arm als ik naar boven klim. Ik merk het nauwelijks
meer".
Nog nooit.
Ik weet helemaal niet of ik complimentjes mag uit
delen in dat W.I\-dorp. Als het wel mag, dan gaat
er een naar de heer Cor Visser.
Voor het idee dat hij had om in zijn kraan die kleine
bloementuin op te zetten; voor de moeite die hij
c,ner voor zijn planten en voor de gezelligheid
die hij daar in zijn „glazen flatje op elf hooe"
heeft geschapen.
Bakken vol bloeiende geraniums en begonia's hoog
boven in een beer van een kraan. Ik wed dat er
honderdduizenden alleen al in en rond Rotterdam
zijn, die daar nog nooit van gehoord hebben.
P. W. Russel