n
h
vW'
iWf
ill. Annemiek van Oglrop
Kj
„De spin is een huisdier," zei Thomas. Voorzichtig
duwde hij met een wijsvinger tegen de ronde spin,
die doodstil tegen het raam zat.
De spin liet zich meteen op de vensterbank vallen.
Het leek wel of ze dood was.
Ze lag als een klein bolletje met verfrommelde
pootjes op de vensterbank.
„Ik weet het wel: je bént niet dood," zei Thomas
en hij blies naar de spin, „je dóét gewoon of je
dood bent. Je denkt, dat ik dan wel weg zal gaan.
Nou goed dan, ik ben al weg."
Thomas liep weg van de vensterbank.
„Wat kan mij die spin schelen?" riep hij hardop.
Hij wist nog steeds niet of dieren mensen kunnen
verstaan. Het zou wel niet, maar je kon nooit weten.
Daarom praatte Thomas altijd alsof dieren hem
wel konden verstaan. Nu hoopte hij dat de spin
zou begrijpen wat hij riep: „Wat kan mij die
spin schelen?"
l\
\^t>
\V i