De kinderboot DE GELUKKIGSTE MENSEN f Komaan," zei de vader tegen zijn zeven zonen en Liesbetje, „komaan jongens en Liesbetje, wij zijn de gelukkigste mensen, die ik in lange tijd heb gezien. Kunnen jullie dan niet wat vrolijker kijken?" Maar de zeven zonen en Liesbetje keken niet vro lijk. Zij hadden het koud en zij hadden honger en morgen was het Kerstmis. Dan zouden zij het nog steeds koud hebben en hun magen zouden nog steeds rammelen dat horen en zien verging. Daarom keken de zeven zonen en Liesbetje niet vrolijk. Maar hun vader stak zijn magere neus in de lucht en hij haalde diep adem. „Komaan jongens en Liesbetje," zei hij, „de lucht ruikt fijn. We zijn bijna bij de bossen. We sprok kelen daar zoveel hout, dat we morgen een flink vuur kunnen stoken. We boffen, we hebben een open haardje. Het zal heel gezellig zijn." De zeven zonen en Liesbetje keken verdrietig naar hun vader. Hun gezichten zagen blauw van de kou. Het gezicht van de vader zag ook blauw van de kou. Maar omdat zijn ogen zo blij glansden, leek het of vader niet blauw van de kou zag. „We willen graag eten," zei Liesbetje, „en Emmy van Harenstein heeft een klein suède jasje en zij heeft een lange broek en witte laarsjes. Al die dingen zijn fijn warm. Als ik nu alleen maar vast laarsjes had, gewoon zwarte laarsjes, dan zou ik het wel gezellig vinden om hout te sprokkelen. Maar nu wil ik graag naar bed, vader." „Liesbetje, Liesbetje," zuchtte vader en hij schud de zijn hoofd, „je kunt wel zien, dat jij nog een klein meisje bent." Liesbetje's blauwe gezichtje werd rood van schaam te. De zeven zonen keken naar Liesbetje en knikten. „Kom vader," zei de oudste zoon, „zullen we vlug ger doorlopen? We zijn er zo." kerstverhaal door Truus Sparia jr. Illustraties: Anne Mieke van Ogtrop Ze liepen wat vlugger door: de vader, de zeven zonen en Liesbetje met haar rode beschaamde snoetje. Vader pakte het koudste handje van Liesbetje in zijn grote, sterke hand en hij kneep er zachtjes in. „Liesbetje," zei hij, „ik denk dat jij morgen heel blij zult zijn als het open haardje fijn brandt. Ik denk, dat Emmy van Harenstein het niet eens merkt als de kachel brandt. Zij heeft het altijd warm en dus merkt zij er niets van. En dus, Lies betje, zal Emmy morgen niet zo blij zijn als jij. Jij kunt mi al heel blij zijn, gewoon door aan morgen te denken." Liesbetje voelde zich al een beetje blij worden. „En wie blij is, voélt de kou niet," zei vader. „Bijna niet tenminste," zei de oudste zoon. „Bijna niet tenminste," herhaalde vader, „jongen, zo is het." Ze kwamen in de bossen, de vader, de zeven zonen en Liesbetje. „Jongens en Liesbetje," juichte de vader, „ruik toch eens, hoe heerlijk het hier ruikt! Ja, allemaal diep héél diep inademen toe dan De zeven zonen en Liesbetje keken naar hun va der. Hij stond rechtop, lang en mager tussen de bomen. Hij ademde diep in. Hij sloot zijn ogen en hij zag eruit alsof hij iets heel lekkers proefde. Wel, de zeven zonen en Liesbetje konden het ook eens proberen. Ze stonden allemaal rechtop en ma ger tussen de bomen. Met hun neuzen aten ze lucht en hun neuzen vonden de lucht heerlijk. Ze keken elkaar aan en lachten. „Dat is fijn," zei de jongste zoon, „ik ruik dat het morgen Kerstmis is". „Jij kunt goed ruiken," zei de vader, „jongen, ik ben trots op jou." 29

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1963 | | pagina 31