Er moet openheid zijn van de zijde van de chef
tegenover de baas. Begrip voor de positie van
de baas tegenover de mensen, niet alles in eigen
hand willen houden, doch zó werken dat het
niet om de baas heengaat: samenwerken. Als
dit gebeurt, dan is er wij en niet ik. Dat zal het
ook moeten worden, om tot resultaten te komen.
4) „Wat zou ikzelf als baas moeten denken en
doen opdat mijn chef zijn volledig vertrouwen
aan mij kan schenken?"
Het wordt hier weer eens heel persoonlijk: en
keling tegenover enkeling. Ik moet mij de situa
tie goed voor ogen houden: het gaat om de
waarheid, harde realiteit. Wat ik als baas als
waarheid voel, behoeft mijn chef echter niet als
waarheid te zien. De norm voor de één, behoeft
dat niet voor de ander te zijn. Als wij hier van
uitgaan, kunnen wij ons trachten in te leven in
de situatie van de ander. Ik moet als baas we
ten wat er van mij verlangd wordt, zonder dat
mijn chef er mij met mijn neus op drukt. De
chef moet er van uit gaan, dat de baas ten volle
erkend moet worden als lid van het leidingge
vend personeel. De baas moet zijn plichten ken
nen, maar tevens ook weten wat zijn rechten
zijn. Als het niet over mensen zou gaan, zou
bij iedere vraag kunnen staan: Gebruiksaanwij
zing. En toch moet ik als baas dit alles weten.
Ik moet er naar toe leven en werken om het
vertrouwen van mijn chef te krijgen. Hij moet
er op kunnen rekenen, dat er niet om hem heen
gewerkt wordt. Uit het werk van de baas moet
de chef kunnen zien, dat hij als chef gewaar
deerd wordt en als de chef zich houdt aan de
regels in vraag 3, zal dit ook kunnen.
5) „Wat zou ik moeten doen om het boven
staande te bereiken? Welke praktische proble
men zal ik daarbij moeten oplossen?"
Van vraag 1 t/m 4 was het steeds ik. Het licht
stond steeds op rood. Het gevaar zich te ver
liezen in het ikzijn, was steeds aanwezig. Ik
weet, dat wij tenslotte allen strijden voor ons
leven en ons bestaan. Dit is ieders goed recht,
het gaat er alleen maar om hoe. Ik geloof, dat
wij dan over moeten schakelen op wij. Niet de
mens, maar de mensheid. Voorgaande regel
heb ik eens ergens gelezen en zij is altijd blij
ven haken: „Als ik ondergeschikt word aan
wij, komen er krachten los, die de gehele mens
heid tot een zege kunnen zijn". Dit als baas te
weten en te onderschrijven zonder dat hij bang
is ten onder te gaan in de massa - al voelt hij
zich één met de medemens -, zal een teken zijn
dat hij persoonlijkheid bezit. Dit bezit houdt
tevens verantwoordelijkheid in. Hij moet als
baas daardoor in staat geacht worden, dit alles
te stimuleren, om tot betere resultaten te ko
men.
Dan is er nog een probleem, maar ik ben als
baas niet bij machte daaraan iets te veranderen.
Toch wil ik er iets van zeggen, ondanks de
scherpe kritiek, die los kan komen. Ik vind n.l.
dat de ruimte tussen directeur en baas een op
eenhoping van krachten te zien geeft, die el
kaar nog al eens in de weg staan. Dit kan tot
gevolg hebben, dat het bedrijf niet die resulta
ten afwerpt dat het zou kunnen doen. Maar
natuurlijk, ik kan het ook verkeerd zien. Dit
geldt voor iedereen. Als wij durven erkennen
ongelijk te hebben, beginnen wij wat te leren.
IN MEMORIAM
22-8-1964 A. Hoogwerf 64 jaar
ijzerwerker-aftekenaar
oud-werknemer,
ca. 36 dienstjaren.
De heer Hoogwerf was reeds enkele jaren
door ziekte verhinderd zijn werkzaamheden
te verrichten.
Zijn vakkennis was van dien aard, dat hij in
alle op het gebied van de scheepsbouw voor
komende werkstukken een aandeel heeft ge
had. Vele jonge krachten, die nu zelfstandig
werken, heeft hij opgeleid.
Hij was een prettige medewerker en een
voorbeeldige collega.
Het bedrijf verliest in hem een prima vakman
en zijn collega's een goede vriend, die zij
node kunnen missen.
2-9-1964 A. de Knegt 86 jaar
betonwerker oud-werknemer,
ca. 32 dienstjaren.
4-9-1964 E. W. Bleijenberg 74 jaar
verhaler oud-werknemer,
ca. 35 dienstjaren.
Met leedwezen geven wij kennis van hun over
lijden. Hun nagedachtenis zal door ons in ere
gehouden worden.
9