het licht boven het meer door K. van der Geest Of het tegenwoordig nog zo is, weet ik niet, maar vroeger, heel vroeger kon je, als je op kerstavond in Eernewoude (Friesland) was, na donker worden een helder licht over het meer zien bewegen. Een licht, dat straalde in de donkerste nachten, zich langzaam over het wijde water bewoog en dan stil bleef staan boven een klein huisje, midden in het veld om daar langzaam te doven. Misschien is er niemand meer, die het zich herinnert. En er zullen er nog minder zijn, die weten, waarom het licht in de kerstnacht altijd scheen. Maar iemand heeft het me verteld, een heel oud mannetje. En ik zal het jullie oververtellen. In dat huisje woonde een zekere Liekele. Een dag loner, een stroper, een rietsnijder was hij. Een man, die door hard werken zo vergroeid was als de knoes tige wilgen langs het water. Hij kende geen rust, zelfs niet op zon- en feestdagen. Van de vroege morgen tot de late avond was hij aan het werk. Het hele jaar door. En zelfs op een Kerstavond wilde hij nog even zijn fuiken gaan lichten, hoewel zijn vrouw hem nog waarschuwde, dat hij op tijd thuis moest zijn om mee te gaan naar de kerk. Hij moest wel anderhalve kilometer door de wei landen lopen van zijn klein, scheef gezakt huis naar een sloot, waar zijn bootje lag. Een platboomd bootje was het van geteerde planken, dat hijzelf ge timmerd had. Liekele meende, dat hij het voor kerktijd nog wel even kon doen, want hij verwachtte niet, dat er veel vis in zijn fuiken zou zitten. Maar daarin ver giste hij zich. De eerste fuik, die hij uit het water haalde, zat vol. Boordevol gladde, kronkelende pa lingen. Zó veel als hij nog nooit van zijn leven in één keer gevangen had. Ze gleden uit het getaande net en kronkelden over de bodem van het bootje. Ze glinsterden in het licht van de maan, die op de heldere winteravond hoog aan de hemel stond. En de tweede fuik zat eveneens vol, meer dan vol. Toen hij die leeg gestort had, was de hele bodem van het bootje met vis bedekt. Liekele trapte er op met zijn klompen. Hij gleed er op uit. En hij lachte tevre den, want de vangst van die ene avond zou hem ze ker een flink dagloon en misschien wel een week loon opleveren. Ook de derde, de vierde en de vijf de fuik zaten vol. Zo vol, dat hij er moeite mee had om ze boven water te halen. En het bootje raakte vol. Eerst had Liekele tot aan zijn enkels in de gladde, kronkelende palingen gestaan. Daarna stond hij er bijna tot aan zijn knieën in, terwijl hij de boot voortboomde langs de oever van het meer, waar de wind ruiste door het dorre riet. En toen hij zijn laatste fuik geleegd had, wriemelden de palingen al tot aan de rand van de boot. Liekele grinnikte. Hij legde de boom neer en pakte zijn riemen om terug te roeien. Maar de boot scheen vast te zitten. Hij roeide dat het water opspatte, maar kwam niet van zijn plaats. Met de natte mouw van zijn oude, afgedragen jas, veegde hij het zweet van zijn voorhoofd. Even keek hij rond. De maan scheen niet meer. Een grijze mist kwam er opzetten. Slierten nevel zweefden als grauwe spoken over het meer. Het moest al laat zijn geworden. Hij had al thuis moeten zijn. Hij nam weer de vaarboom en duwde uit alle macht. Maar de boot lag zo vast alsof ze in de modderige bodem van het meer geworteld was. Weer parelde het zweet op zijn voorhoofd. Hij gunde zich echter geen tijd om het af te vegen. Hij knoopte zijn jas los, trok hem uit en gooide hem op de hoop paling in het bootje. En nog eens probeerde hij het af te zetten met de vaarboom Toen hoorde hij een akelig, gierend, gillend, ho nend gelach. Het deed hem huiveren tot in merg en been. Een stem, die niet luid was het leek haast het fluisteren van de wind in het riet en toch doordringend riep: „Je haalt het niet meer, Liekele! Je haalt het niet meer!" Liekele verstijfde van angst. Er gingen vaak weken en ook wel eens maanden voorbij zonder dat hij in de kerk kwam. Maar er

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1964 | | pagina 30