DE WERF
Ontstaan door de arbeid van een geslacht,
Dat werk en welvaart heeft voortgebracht,
Is hij nu één der aller grootste,
Die schip na schip naar binnen loodste.
Het zij groot of klein, het zij gaaf of slecht,
't Kon zo erg niet zijn of het kwam terecht.
Machine-, dek- of bodemschade,
De bedrijfsleiding kende geen genade.
Men sloopte hier en men sloopte daar
En elk schip kwam altijd klaar.
Aan tekenbord of aan machine -
Voor koopvaardij of voor Marine
Werkt ieder naar zijn beste kracht
Aan hetgeen wat van hem wordt verwacht.
Zie hoe hier de kranen draaien,
Zie hoe daar de hamers zwaaien.
Vonken vallen van omhoog,
Daar trekt men een vlammenboog.
Groot en machtig mooi van lijn
Is onze werf van groot tot klein.
De groep gepensioneerden.
Waarschijnlijk zullen velen zijn uitnodiging aanne
men: „Ik hoop, dat u nog eens terugkomt. De oud-
werknemersbijeenkomsten worden goed bezocht, dat
is prettig".
De heer Wilton eindigde met een hartelijk: „Graag
tot ziens!"
Ook de heer B. Blommers, secretaris van de Onder
nemingsraad, sprak enkele woorden, die uitdruk
king gaven van de gemengde gevoelens, die hem bij
dit afscheid beroerden. „Hier zit een aantal kna
pen, waarmee je jaren hebt samengewerkt. Het is
plezierig voor hen, dat zij deze leeftijd hebben be
reikt. Aan de andere kant verliest het bedrijf in
hen een goede reklame en vakmanschap. Want je
zou met hen - als je ze zo bij elkaar ziet - een aar
dig werfje kunnen beginnen".
Natuurlijk duidde hij even op het menselijke on
ontkoombare verschijnsel, dat er in het verleden wel
eens moeilijkheden zijn geweest. „Bovendien heb
ben jullie veel meegemaakt, oorlogen en een crisis,
maar er desondanks iets van weten te maken. Daar
naast heeft ieder zijn vakmanschap op anderen over
gedragen. Ik wens jullie allen veel goede jaren toe
en voorlopig: tot ziens!"
Eén van de gepensioneerden, de heer J. F. Berberich,
had zijn gevoelens over de werf in dichtvorm op
papier gezet. Hij las het gedicht voor. Een harte
lijk applaus van zijn oud-collega's viel hem ten deel.
(Het gedicht drukken wij hierbij af.)
J. F. Berberich
6