Het volk hokt in de kombuis bij het vuur, zet zich
schoor op banken en tegen schot en slurpt hete koffie
de om-hulp-schreeuwer in zicht zouden krijgen.
Dat was tegen de morgen, toen het daglicht maar
nukkig wilde doorbreken. Ze waren er. De storm
was er ook nog, nog lang niet uitgewoed en er
blijkbaar kien op om die knapen, die een bijna
zekere prooi hem wilden ontfutselen, het leven
zo zuur mogelijk te maken. Maar de ouwe rustig.
„we gaan vastmaken. Hij moet zijn ankers maar
laten slippen. Verzekeringswerk".
Toen ze in de late uren van Kerstavond met de
manke Brit de mond van de Westerschelde bin-
nenzeulden, wist er niemand te vertellen hoe ze
hem eigenlijk goed aan de tros hadden gekregen,
hoeveel malen we waren ontsnapt om door de
zeeën tegen de reling te worden gesmakt of door
de overgaande tros te worden onthoofd of ge
kraakt.
Een rustige kerst, een vredige avond van bezin
ning.... vergeet het maar. Ze hadden moeten
knokken tegen alle fiolen van toorn die een hard
nekkige storm hen aan boord smeet. Koud tot op
het gebeente, soppend in hun zware laarzen,
zagen ze de toren van Westkappelle lonken met
zijn zwaailicht.
Nog een kort rukje als die tros het wilde houwen
en ze zouden de sleep aan de havensleepboten
overgeven om de Vlissingse buitenhaven binnen
te brengen. Daar ook even voor de kant, de ouwe
naar die schuit om zijn Britse confrater het con
tract te laten tekenen en misschien een halve
boerenacht. Maar naar het Kerstetentje konden ze
fluiten. Kon de kok ook geen moer aan doen.
Het liep beter af. Want toen de ouwe in het holst
van de nacht van de Brit terugkwam, zei hij tegen
de kok: „Neem een mannetje mee en ga naar die
Engelsman. Ze hebben wat voor ons".
„Wat?" vroeg de kok.
„Zal je wel zien".
Na alle ellende die een zeeman ten deel valt maar
de walmensen bespaard blijft op het meest huise
lijke feest dat de Nederlander kent, werd het toch
nog een grandioos Kersteten. Want op die Brit-in-
moeilijkheden had de kok zijn pannen toch te
vuur kunnen houden en zijn kalkoenen en plum
pudding voor gebruik gereed kunnen maken. En
uit pure dankbaarheid omdat die Nederlandse
sleper hen uit de kreukels had gehaald op Kerst
avond en met de wetenschap dat er in de kom
buis van die als een duivel in de zee springende
niks bijzonders te fabrieken zou zijn geweest, had
den ze wat van hun overvloed afgestaan om die
redders uit de nood nog iets te gunnen dat hen
eraan zou herinneren dat ze op een wel onge
legen tijdstip moesten uitvaren., omdat het nu
eenmaal hun werk is.
Om 4 uur in die gedenkwaardige Kerstnacht zat
de bemanning van de Banda Zee aan het eetfeest
dat ze aan de wal al heel wat uren eerder achter
de knopen hadden. Maar een kniesoor die daar
op let.
Kees Borstlap
(illustraties Arend van Dam)
Kok gaat bij de Brit eten halen
6