Het uitboren van Marine geschut op het etablisse ment Fijenoord tegen het midden van de vorige eeuw Uit de oude doos (70) Na de Belgische veldtocht wer den in Nederland proefnemin gen gedaan met geschut van groot kaliber. De reden was, dat het in gebruik zijnde Marinege- schut niet meer voldoende uit werking had tegen gevechts doelen. Uit de Napoleontische tijd was in Nederland een stuk geschut van zeer zwaar kaliber overge bleven, dat met veel moeite van Delft naar Scheveningen werd vervoerd en waarmede op het Scheveningse strand proef ge schoten werd. De resultaten waren alleszins acceptabel en na enige tijd werd besloten kanons van zwaarder kaliber dan voorheen in gebruik te gaan nemen. Men besloot om een aantal ijze ren 36-ponders op te boren zo dat ze kogels van 60 pond zou den kunnen verschieten; tevens wilde men een aantal 48-pon- ders tot 80-ponders uitboren. De 60-ponders vindt men later, zo in de jaren 18501865, o.a. terug op de drijvende batterijen van de Koninklijke Marine. Deze vreemde vaartuigen, waarover in deze rubriek reeds eerder iets werd vermeld, waren voormalige linie-schepen of fregatten, waar van het onderwaterschip was afgezaagd en vervangen door 'n platte bodem, voor- en achter schip waren afgeknot, die ge deeltelijk waren gepantserd en in afzichtelijke drijvende forten werden getransformeerd. Ook de gepantserde stoombatterij ,,de Ruyter", een soort Neder landse „Merrimac" was met 60- ponders uitgerust. Deze „de Ruyter", oorspronkelijk als linie schip op stapel gezet, werd nog gedurende de bouw geraseerd tot fregat; daarna van zeil-fregat omgebouwd tot fregat met stoomvermogen en vervolgens gepantserd en gewijzigd in een stoombatterij ter verdediging van de rede van Vlissingen. In april 1833 ontving Fijenoord een mondelinge aanvraag of men in staat zou zijn ijzeren Marinekanons uitte boren. Nadat men van werf-zijde posi tief had gereageerd, kwam reeds na een maand een eerste stuk geschut op Fijenoord aan, dat tot tevredenheid van de Marine autoriteiten werd gemodificeerd. Men meende voor het uitboren van een 36-ponder tot 60-ponder een bedrag te moeten vragen van 350,per stuk voor de eerste 30 vuurmonden en 250,per stuk voor elk vol gend kanon. Voor de 48-ponders had men nog geen berekening gemaakt. Men rekende vooreerst 1 stuk per week te kunnen afleveren. In eerste instantie ging het om 25 stukken van 36 pond en 10 stukken van 48 pond. In 1837 werd een bespreking ge voerd met de regering om de bestaande gieterij van Fijenoord aanzienlijk uit te breiden met het doel al het geschut voor het Nederlandse Gouvernement daar te kunnen gieten. Aan Zijne Majesteit werd het voorstel ingediend om aan de maatschappij 50.000,tegen matige rente te lenen om deze uitbreiding mogelijk te maken. 7 Jaar later kwam een aanvraag binnen voor het uitboren van 50 stukken geschut. Deze wilde Fijenoord voor 190,— per stuk aannemen; de Directie werd ge machtigd in de onderhandelin gen, indien nodig 10,per kanon op de prijs te laten vallen. Bij het uitboren van de eerste 4 stukken van de nieuwe opdracht deden zich moeilijkheden voor met betrekking tot de verstrekte gegevens, doch daarna ging alles naar wens. Men moest in de loop van het jaar 1844 nog 32 stukken uitboren, waarbij ge tracht zou worden steeds 4 per maand af te leveren. Behalve de hier besproken werkzaamheden bestond het produktieprogramma van het etablissement Fijenoord in het jaar 1844 uit een paar stoom machines voor een ijzeren stoom-sleepboot voor de Wolga; en 20 rijst-molens voor Java; te vens had men nog opdracht een ijzeren stoom-sleepboot voor de heer Stinnes te bouwen. In mei 1845 was het boren afge lopen en besloot men om 1 of 2 voor dit doel gebruikte banken te verkopen; deze werden over gedragen aan de nieuwe rijks- constructiewerkplaats te Delft. Tevens werd vermeld, dat men hiermede 100 stuks zwaar ge schut voor de Hollandse Ma rine heeft uitgeboord. A.v.D. 9

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Wilton Fijenoord Nieuws | 1971 | | pagina 11